ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2795

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12-2427 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond inzake WAO-uitkering en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 4 april 2012. De rechtbank had geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geen uitvoering had gegeven aan eerdere uitspraken van de Raad en dat het Uwv niet mocht verrekenen met een openstaande schuld, omdat dit het inkomen van appellant onder de beslagvrije voet zou brengen. De rechtbank oordeelde ook dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, waarvoor het Uwv werd veroordeeld tot het betalen van € 3.500,- aan schadevergoeding.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv het bedrag van € 287,59 mocht verrekenen, wat in strijd zou zijn met eerdere uitspraken van de Raad. Appellant betoogde dat de financiële situatie in februari 2005 niet gecorrigeerd werd en dat er nog steeds een geschil was tussen hem en het Uwv. Het Uwv heeft echter gesteld dat het bedrag van € 287,59 inmiddels aan appellant is uitbetaald en dat de procedure niet over de vaststelling van een openstaand bedrag gaat.

De Raad heeft overwogen dat de rechtbank terecht alleen een oordeel heeft gegeven over de maand februari 2005, aangezien de overige maanden niet in geschil zijn. Het Uwv heeft afgezien van invordering van het nog openstaande bedrag, waardoor dit punt niet langer in geschil is. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 maart 2013.

Uitspraak

12/2427 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 4 april 2012, 11/1194 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2013. Appellant is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Grégoire. Voor het Uwv is verschenen A.H.G. Boelen.
OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de voorgeschiedenis wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak en de daarin genoemde uitspraken van de rechtbank en de Raad.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv nog steeds geen uitvoering aan de uitspraak van de Raad heeft gegeven. Het Uwv mag het bedrag dat aan appellant betaald moet worden niet verrekenen met een nog openstaande schuld omdat dan het inkomen van appellant over de maand februari 2005 nog steeds onder de beslagvrije voet komt. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is, welke geheel aan het Uwv dient te worden toegerekend. Het Uwv is veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 3.500,- aan schadevergoeding.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het toestaan dat het aan appellant toekomende bedrag van € 287,59 door het Uwv mag worden verrekend betekent dat er de facto dus in strijd met eerdere uitspraken van de Raad toch verrekend mag worden tot beneden de voor appellant geldende beslagvrije voet. Immers de financiële situatie in februari 2005 wordt niet gecorrigeerd. Ten tweede betekent de aangevallen uitspraak dat de rechtbank van oordeel is dat er nog een schuld is. Het bestaan van die schuld heeft het Uwv onvoldoende aangetoond en deze is voor zover die zou hebben bestaan inmiddels teniet gegaan door het beroep op verrekening van de zijde van appellant. Daarnaast is er nog steeds geen einde gekomen aan het geschil tussen appellant en het Uwv en moet de schadeloosstelling op grond van artikel 6 van het EVRM ook aangepast worden.
3.2. Het Uwv heeft naar voren gebracht dat de conclusie die appellant uit de aangevallen uitspraak trekt niet juist is. Het Uwv heeft inmiddels het bedrag van € 287,59 aan appellant uitbetaald. Daarnaast ziet deze procedure niet op de vaststelling van het nog openstaande bedrag en de invordering daarvan. Hierover is een finaal oordeel gegeven in de uitspraak van de Raad van 5 augustus 2011. Dat appellant meent dat hij jarenlang te weinig uitkering heeft ontvangen, is geen onderwerp van deze procedure. Met het uitbetalen van het bedrag van € 287,59, de schadevergoeding, de proceskosten en het griffierecht is een einde gekomen aan het geschil. De hernieuwde claim op een schadevergoeding kan niet worden gehonoreerd. Deze is namelijk door de rechtbank toegekend.
Bij schrijven van 9 juli 2012 heeft het Uwv aangegeven dat het bedrag van € 287,59 inmiddels is uitbetaald en dat er wordt afgezien van invordering van het nog openstaande bedrag van de terugvordering (€ 595,28).
3.3. Bij schrijven van 20 augustus 2012 heeft appellant naar voren gebracht dat ook alle andere maanden gecorrigeerd moeten worden.
3.4. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de andere maanden buiten de procedure vallen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De rechtbank heeft terecht alleen een oordeel gegeven over de maand februari 2005. De overige maanden (volgens appellant vanaf 1996) zijn niet in geschil en zijn ook in de eerdere procedures niet aan de orde geweest. Dat heeft de Raad in zijn uitspraak van 5 augustus 2011 met zoveel woorden gezegd. Bovendien heeft de Raad in de uitspraak van 5 augustus 2011 al overwogen dat ook in de uitspraak van de Raad van 25 juli 2008 geen enkele steun te vinden is voor het standpunt van appellant dat het Uwv jarenlang te veel heeft ingehouden op de aan hem toegekende WAO-uitkering.
4.2. Het Uwv heeft, gelet op de brief van 9 juli 2012, afgezien van invordering van het nog openstaande bedrag van de terugvordering. Dit punt is dus niet langer in geschil.
4.3. Met betrekking tot de stelling van appellant, dat er met de uitspraak van de rechtbank nog geen einde is gekomen aan het geschil, overweegt de Raad dat in een geval als dit, waarin een vernietiging door de rechtbank van een besluit op bezwaar leidt tot een hernieuwde behandeling van het bezwaar en een herhaalde behandeling door de rechtbank en waarin tijdens die tweede rechtbankprocedure een verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn is gedaan, de rechtbank moet uitgaan van een redelijke termijn van twee jaar voor de procedure als geheel. Indien tegen de - tweede - uitspraak van de rechtbank hoger beroep wordt ingesteld, moet de Raad daarvan uitgaande beoordelen of de rechtbank terzake een juiste beslissing heeft gegeven. Vervolgens zal de Raad de overschrijding van de redelijke termijn ten tijde van zijn eigen uitspraak moeten beoordelen. Daarbij geldt dat indien sedert de uitspraak van de rechtbank niet meer dan twee jaar zijn verstreken, deze beoordeling hoe dan ook niet tot een ander resultaat kan leiden, zodat aanvullende schadevergoeding dan niet aan de orde is.
5. Het hoger beroep slaagt niet. Het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. Heeremans
GdJ