ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2779

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-2901 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van loonaanvullinguitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft appellante, werkzaam als medewerker front office, hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van haar loonaanvullinguitkering door het Uwv. Appellante was op 8 februari 2006 uitgevallen door fysieke en psychische klachten, en na een periode van ziekte werd zij in 2010 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Echter, in maart 2010 heeft het Uwv haar loonaanvullinguitkering ingetrokken, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De Raad oordeelt dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts zorgvuldig is uitgevoerd en dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. Appellante heeft in hoger beroep haar gronden herhaald, maar de Raad concludeert dat de door haar ingebrachte rapportage van psychiater Stek geen aanleiding geeft voor een ander oordeel. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken op 1 maart 2013.

Uitspraak

11/2901 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 11 april 2011, 10/2939 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 1 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.C. Neering, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 juni 2012 heeft mr. Neering namens appellante een medische expertise van prof. dr. M.L. Stek, gedateerd 12 april 2012, in het geding gebracht.
Onder toezending van een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 3 juli 2012, heeft het Uwv hierop gereageerd.
Naar aanleiding van nadere vragen van de Raad heeft het Uwv vervolgens een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 26 september 2012 toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Neering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als medewerker front office voor gemiddeld 36 uur per week, toen zij op 8 februari 2006 voor deze werkzaamheden is uitgevallen met fysieke (zwangerschapsgerelateerde) en psychische klachten.
1.2. Bij einde wachttijd heeft het Uwv bij besluit van 29 mei 2008 geweigerd aan appellante met ingang van 4 juni 2008 een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. In dit verband is appellante onderzocht door een verzekeringsarts, die haar belastbaarheid heeft weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 april 2008. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.3. Appellante heeft vervolgens met ingang van 6 oktober 2008 een uitkering krachtens de Werkloosheidswet ontvangen.
2. Nadat appellante zich op 24 november 2008 opnieuw ziek heeft gemeld met toegenomen klachten (na een tentamen suïcide middels medicijnen waarvoor zij gedurende enkele dagen in observatie was in het ziekenhuis te Tiel), heeft het Uwv haar bij besluit van 9 maart 2010 met ingang van 24 november 2008 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde
WGA-uitkering en een loonaanvullinguitkering met ingang van 6 juli 2009.
3.1. Bij besluit van - eveneens - 9 maart 2010 heeft het Uwv de loonaanvullinguitkering met ingang van 5 mei 2010 ingetrokken omdat appellante met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. In zijn rapportage van 8 februari 2010 heeft de verzekeringsarts appellante weer belastbaar geacht conform de FML van 28 april 2008.
3.2. Het tegen het in rechtsoverweging 3.1 genoemde besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 augustus 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. In het kader van dit bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 9 juli 2010 aanleiding gezien om appellante meer beperkt te achten en heeft hiertoe in een FML van 9 juli 2010 nadere beperkingen opgenomen. Dit heeft echter na arbeidskundig onderzoek niet geleid tot een hoger verlies aan verdiencapaciteit (wederom 27,7%).
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard en hiertoe als volgt overwogen.
4.1. Niet is gebleken dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts onzorgvuldig is uitgevoerd dan wel is gebaseerd op onjuiste medische gegevens.
4.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 9 juli 2010 geconcludeerd dat hij, mede gelet op de vergevorderde zwangerschap van appellante op datum in geding en een inmiddels twee jaar bij appellante bekende oogaandoening, aanleiding ziet om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellante. Hij heeft de FML aangepast en haar aangewezen geacht op een voorspelbare, overzichtelijke, werkomgeving met duidelijke taken en een niet teveel omvattend takenpakket. Voorts heeft hij appellante beperkt geacht ten aanzien van werkzaamheden met veel verantwoordelijkheden en leidinggevende aspecten. Behoudens wat meer bekkenklachten is van een wezenlijk andere medische situatie geen sprake. Hij heeft appellante iets meer beperkt geacht ten aanzien van de duurbelasting met betrekking tot dynamische handelingen zoals lopen tijdens het werk, frequent buigen en traplopen. Verder dient appellante gelet op haar oogproblematiek blootstelling aan stof, rook, droge omgevingen en wind te vermijden. Een en ander heeft geleid tot een aangepaste FML van 9 juli 2010.
4.3. De rechtbank komt vervolgens tot het oordeel dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag en ziet in beroep geen aanknopingspunten voor een andersluidend medische oordeel met betrekking tot de datum in geding.
5. In hoger beroep heeft appellante in essentie haar gronden in beroep herhaald. Zij meent, kort samengevat, dat zij meer beperkt was dan is weergegeven in de FML van 9 juli 2010. Zij heeft hiertoe wederom aangevoerd dat zij niet kan omgaan met problemen van anderen en bovendien niet goed kan samenwerken. Ook meent zij dat er vanwege haar psychische klachten een urenbeperking dient te worden opgenomen. Verder ervaart zij een constante pijn in haar bekken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante in hoger beroep een rapport van prof. dr. M.L. Stek, gedateerd 12 april 2012 ingebracht.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Ook in hoger beroep heeft appellante haar gronden beperkt tot (het oordeel van de rechtbank over) de medische grondslag van het bestreden besluit.
6.2. Terecht heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk geacht. De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak, zoals kort weergegeven in rechtsoverweging 4, die tot dit oordeel hebben geleid en maakt deze tot de zijne.
6.3. De door appellante in hoger beroep ingebrachte rapportage van psychiater Stek geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
6.3.1. Stek komt in zijn rapportage tot de conclusie dat een daadwerkelijke persoonlijkheidsstoornis op grond van de informatie niet mag worden gesteld. In psychiatrische zin acht hij voornamelijk een kwetsbaarheid in de persoonlijkheidsstructuur aan de orde, waarbij episodische stemmingsdalingen op kunnen treden. Hij voegt hier echter aan toe dat het niet aannemelijk is dat dit in de afgelopen periode vanaf 2010 een ingrijpende rol heeft gespeeld. Hij kan zich vervolgens grotendeels verenigen met de aangegeven arbeidsbeperkingen in de FML maar acht appellante, in tegenstelling tot in de FML, licht ingeperkt voor doelmatig handelen, zelfstandig werken en het hanteren van emotionele beperkingen van anderen. Vanuit het ontbreken van een ernstig psychiatrisch beeld rekent Stek het niet tot zijn expertise om een uitspraak te doen over een urenbeperking. Vanuit de beschreven psychiatrische diagnostiek komen geen overtuigende aanwijzingen naar voren die een rechtstreekse vertaling naar een urenbeperking mogelijk maken.
6.3.2. In reactie hierop heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 3 juli 2012 aangevoerd dat Stek zijn conclusie, dat hij appellante op genoemde aspecten licht beperkt acht, niet onderbouwt. Onder verwijzing naar de CBBS-instructie, versie 7 juli 2009, wijst de bezwaarverzekeringsarts er bovendien op dat “een lichte beperking” niet kan worden gescoord in een FML. Verder is volgens deze instructie een beperking ten aanzien van de items 1.5 en 1.6 van rubriek I (doelmatig handelen en zelfstandig werken) voorbehouden aan mensen met een ernstige stoornis zoals psychose, een vorm van dementie, ernstige depressie, ernstige vormen van hersenschade, een verstandelijke beperking en bij ernstige vormen van autisme. Hetzelfde geldt voor het item 2.6 van rubriek II. Van een ernstige stoornis is bij appellante geen sprake, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
6.3.3. Naar het oordeel van de Raad biedt het rapport van Stek geen aanknopingspunten voor het aannemen van meer beperkingen in de FML 9 juli 2010. Zoals de bezwaarverzekeringsarts terecht constateert, heeft Stek op geen enkele wijze nader onderbouwd waarom er, naast de al in de FML opgenomen beperkingen, aanvullend nog beperkingen dienen te worden aangenomen ten aanzien van doelmatig handelen, zelfstandig werken en het hanteren van emotionele beperkingen van anderen. Voor het aannemen van een urenbeperking ziet Stek vanuit psychiatrisch oogpunt geen aanleiding, terwijl ook overigens geen medische noodzaak hiervoor is gebleken.
6.4. Gelet op de overwegingen 6.1 tot en met 6.3.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.S. van der Kolk en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) E. Heemsbergen
JL