ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12-4714 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kostenvergoeding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant, vertegenwoordigd door R.V. Tjon van Buro Bezwaar en Beroep, had bezwaar gemaakt tegen het niet uitbetalen van bijstand over de maanden juli en augustus 2011, alsook tegen de blokkering van de bijstand per 1 oktober 2011. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat de kostenvergoeding voor de behandeling van het bezwaar te laag was vastgesteld, en had deze verhoogd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank ten onrechte de wegingsfactor 'zeer licht' had toegepast en dat in plaats daarvan de wegingsfactor 'gemiddeld' van toepassing was. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank niet correct had gehandeld door uit te gaan van drie proceshandelingen in plaats van vier, zoals het college had gedaan. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank wat betreft de toegekende vergoeding in bezwaar en beroep en stelde zelf de vergoedingen vast. De Raad bepaalde dat het college aan de appellant een totaalbedrag van € 3.776,-- aan kosten diende te vergoeden, inclusief het griffierecht van € 115,-- dat in hoger beroep was betaald. De uitspraak benadrukt het belang van een juiste toepassing van de wegingsfactoren bij de beoordeling van proceskosten in bestuursrechtelijke zaken.

Uitspraak

12/4714 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 juli 2012, 12/517 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad (college)
Datum uitspraak: 26 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant is R.V. Tjon van Buro Bezwaar en Beroep in hoger beroep gekomen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2012. Voor appellant is verschenen zijn gemachtigde. Het college is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De volgende feiten en omstandigheden zijn voor dit geding van belang.
1.1. Appellant ontvangt een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10%. Namens appellant heeft zijn gemachtigde R.V. Tjon (Tjon) in oktober 2011 bezwaar gemaakt tegen het gedeeltelijk niet betaalbaar stellen van de bijstand van appellant over de periode juli 2011 tot en met augustus 2011.
1.2. In november 2011 heeft Tjon namens appellant bezwaar gemaakt tegen de blokkering van de bijstand van appellant met ingang van 1 oktober 2011. Na indiening van een verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank, heeft het college de uitkering gedeblokkeerd. Bij uitspraak van 28 november 2011 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het college veroordeeld in de kosten van het geding.
1.3. Bij besluit van 8 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het college
a. het bezwaar betreffende het niet uitbetalen van de bijstand over de maand juli 2011
niet-ontvankelijk verklaard;
b. het bezwaar tegen het niet uitbetalen van de bijstand over augustus 2011 gegrond verklaard;
c. het bezwaar tegen de blokkering van de bijstand met ingang van 1 oktober 2011
niet-ontvankelijk verklaard.
Bij het bestreden besluit is een vergoeding voor in bezwaar gemaakte kosten voor rechtsbijstand van € 437,-- toegekend.
1.4. Tot deze vergoeding van € 437,-- is het college gekomen door voor de hiervoor in 1.3 onder b en c genoemde bezwaarzaken uit te gaan van vier proceshandelingen (twee bezwaarschriften en twee keer bijwonen van de hoorzitting) en die zaken aan te merken als van ‘zeer licht gewicht’ als bedoeld in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), onderdeel C1. Aan proceshandelingen voor zaken van zeer licht gewicht wordt de wegingsfactor van 0,25 toegekend.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak overwogen dat aan het college enige beoordelingsruimte toekomt bij de beoordeling van het gewicht van een zaak, maar heeft in dit geval de motivering dat het om ‘zeer lichte’ zaken ging niet voldoende toereikend geacht. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen grond om in de zaken niet uit te gaan van de wegingsfactor 1. In de omstandigheid dat uit de gedingstukken blijkt dat er maar één hoorzitting had plaatsgevonden, heeft de rechtbank aanleiding gezien om uit te gaan van drie proceshandelingen met de wegingsfactor 1.
2.2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover dat betrekking had op de hoogte van de kostenvergoeding in bezwaar. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat het college aan appellant een bedrag van € 1.311,-- dient te worden toegekend ter vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar en heeft haar uitspraak in zoverre in de plaats van het bestreden besluit gesteld.
2.3. Voor de kosten van de behandeling van het beroep heeft de rechtbank het college veroordeeld tot vergoeding van € 218,50 omdat daarin sprake was van twee proceshandelingen - een beroepschrift en het bijwonen van de zitting - in een zeer lichte zaak (wegingsfactor 0,25) omdat het beroep uitsluitend betrekking had op de proceskostenvergoeding.
3. In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 8 november 2011, LJN BU4522, naar voren gebracht dat aan een geschil over proceskosten de wegingsfactor ‘gemiddeld’ moet worden toegekend. Voorts heeft appellant gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat in bezwaar slechts sprake is geweest van drie proceshandelingen, nu het college zelf was uitgegaan van vier proceshandelingen en dat in beroep niet in geschil was.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat, gelet op de aard en omvang van het geding, in beroep niet de wegingsfactor ‘zeer licht’, maar de wegingsfactor ‘gemiddeld’ van toepassing is.
4.2. Voorts diende de rechtbank, zoals het college ook had gedaan, uit te gaan van vier proceshandelingen in de bezwaarfase, reeds omdat op de hoorzitting beide bezwaarzaken aan de orde zijn geweest.
4.3. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd wat betreft de toegekende vergoeding in bezwaar en beroep. De Raad zal deze vergoedingen zelf vaststellen.
4.4. Daarbij is van belang dat ingevolge de wijziging van het Bpb per 1 januari 2013 (Stb. 2012, nr. 682) de waarde per punt thans € 472,-- bedraagt. Het ontbreken van overgangsrecht bij deze wijziging betekent voorts dat de bestuursrechter die op of na 1 januari 2013 een kostenvergoeding voor bezwaar, beroep of hoger beroep toekent, de bedragen moet hanteren die vanaf 1 januari 2013 gelden, ook als het gaat om proceshandelingen van voor die datum.
4.5. Gelet hierop zal de Raad de hoogte van de kosten wegens rechtsbijstand die zijn gemaakt ten behoeve van het bezwaar (vier keer € 472,--) en het beroep (twee keer € 472,--) vaststellen op € 2.832,--. Tevens dient het college de voor het hoger beroep gemaakte kosten voor verleende rechtsbijstand van in totaal € 944,-- te vergoeden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak wat betreft de toegekende vergoeding van kosten in bezwaar en beroep;
- bepaalt dat het college aan appellant een bedrag van in totaal € 3.776,-- aan kosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het college aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F Talman, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) V.C. Hartkamp
HD