ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2315

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-2171 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake bijstandsverlening en woonplaats

In deze zaak heeft verzoeker, A. te B., een verzoek ingediend tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 15 februari 2011, waarin zijn bijstandsverlening werd ingetrokken. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het verzoek om herziening werd afgewezen. De Raad overwoog dat de gronden die verzoeker aanvoerde niet konden worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder aan de orde waren geweest. Verzoeker betwistte dat hij zijn woonplaats buiten Rotterdam had en stelde dat hij niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. Hij verwees naar een aantal stukken ter ondersteuning van zijn standpunt, waaronder de oplegging van een taakstraf van 240 uur voor hetzelfde feit. De Raad concludeerde echter dat deze feiten al eerder in de procedure waren behandeld of aan de orde hadden kunnen worden gesteld, en dat verzoeker niet voldeed aan de vereisten van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.F. Bandringa als voorzitter, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

11/2171 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 februari 2011, 08/4937 WWB
Partijen:
[A. te B.] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak 26 februari 2013.
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 februari 2011, nr. 08/4937 WWB, LJN BP5637.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2013, waar verzoeker is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.E. Braak.
OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Bij de uitspraak waarvan thans om herziening wordt verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2008, 08/937 en 08/1580, voor zover aangevochten, bevestigd. Daarbij heeft de Raad overwogen dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor het standpunt van het college dat verzoeker gedurende de in geding zijnde periode woonplaats had buiten Rotterdam en dat verzoeker, nu hij dit niet bij het college heeft gemeld, niet heeft voldaan aan de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting. Het college was dus bevoegd de over de in geding zijnde periode aan hem verleende bijstand in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand van hem terug te vorderen.
3. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om herziening, samengevat, ten grondslag gelegd dat de uitspraak van de Raad is gebaseerd op onvoldoende bewijs dat hij zijn woonplaats had buiten Rotterdam. Hij betwist dat hij niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. Daarnaast is hem voor hetzelfde feit ook een taakstraf van 240 uur opgelegd. Verzoeker heeft ter motivering van zijn standpunt verwezen naar een aantal stukken.
4. Vastgesteld moet worden dat de gronden die verzoeker tegen de uitspraak van 15 februari 2011 heeft aangevoerd niet kunnen worden aangemerkt als feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
4.1. De feiten en omstandigheden waarop verzoeker zich beroept, zijn in de procedure die tot de uitspraak van de Raad heeft geleid - materieel - ook aan de orde geweest, dan wel hadden in die procedure aan de orde kunnen worden gesteld. De stukken waar verzoeker naar verwijst, maakten deel uit van de gedingstukken die aan de uitspraak van 15 februari 2011 ten grondslag hebben gelegen. Dat aan verzoeker een taakstraf is opgelegd, betreft weliswaar een feit dat dateert van vóór deze uitspraak maar dit feit had in de procedure die tot die uitspraak heeft geleid aan de orde kunnen worden gesteld. Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan het in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb neergelegde vereiste.
4.2. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 24 april 2012, LJN BW3802) is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren, noch om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
4.3. Het verzoek om herziening dient dan ook te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2013.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) M. Sahin
IJ