ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2301

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/6056 WIJ +12/6109 WIJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard na tegemoetkoming bezwaren appellante door college

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een geschil tussen appellante, A. te B., en het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. De Raad heeft in zijn tussenuitspraak van 7 augustus 2012 geoordeeld dat het bezwaar van appellante ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het college op 10 december 2012 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van appellante alsnog gegrond werd verklaard. Dit besluit leidde tot een verhoging van de inkomensvoorziening van appellante en een vergoeding van gemaakte kosten in bezwaar.

De Raad heeft vastgesteld dat het college volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen, waardoor appellante geen belang meer had bij een oordeel in hoger beroep. Dit leidde tot de beslissing om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast heeft de Raad het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 955,80 in beroep en € 1.416,-- in hoger beroep bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier van de Raad.

Uitspraak

11/6056 WIJ, 12/6109 WIJ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 september 2011, 11/1515 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
Datum uitspraak 12 februari 2013.
PROCESVERLOOP
Voor het procesverloop verwijst de Raad eerst naar zijn tussenuitspraak van 7 augustus 2012, LJN BX5526 (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college op 10 december 2012 een nieuw besluit op bezwaar (het nieuwe besluit) genomen. Namens appellante heeft mr. J. Berkouwer, advocaat, bij brief van 19 december 2012 haar zienswijze gegeven over het nieuwe besluit.
De Raad heeft met toepassing van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. De Raad heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer en het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak voor de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelsvorming. Hieraan voegt de Raad het volgende toe.
1.2. In de tussenuitspraak heeft de Raad geoordeeld dat het bezwaar van appellante ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college alsnog een inhoudelijk oordeel gegeven over de bezwaren van appellante. Aanvankelijk heeft het college bij een nieuw besluit op bezwaar van 5 november 2012 het bezwaar ongegrond verklaard. Namens appellante heeft mr. Berkouwer bij brief van
13 november 2012 haar zienswijze op dit besluit gegeven. De Raad heeft aan partijen meegedeeld dat het besluit van 5 november 2012 in de beoordeling zal worden betrokken en heeft aan dit besluit het registratienummer 12/6109 toegekend.
1.3. Nadien heeft het college een nieuw standpunt ingenomen en het besluit van 5 november 2012 ingetrokken. Bij het nieuwe besluit heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 september 2010 alsnog gegrond verklaard. Dit betekent dat het bedrag van de aan appellante toegekende inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren over de periode van 8 augustus 2010 tot 1 september 2011 wordt verhoogd met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm. Voor de door appellante gemaakte kosten in bezwaar kent het college een vergoeding van € 874,-- toe. Bij brief van 19 december 2012 heeft mr. Berkouwer meegedeeld dat hiermee tegemoet gekomen is aan de bezwaren zodat de zaak afgehandeld kan worden, mits de proceskosten worden vergoed.
2. Vastgesteld kan worden dat, nu het college met het besluit van 10 december 2012 volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen, zij geen belang meer heeft bij een oordeel in hoger beroep in deze zaak. Derhalve dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 944,-- (2 punten) in beroep voor verleende rechtsbijstand en € 11,80 voor de reiskosten in beroep, in totaal € 955,80, te betalen aan appellante. Voorts € 1.416,-- (3 punten, waarvan 1 voor het beroepschrift, 1 voor de zitting en 2x een halve punt voor de nadere zienswijzen) voor de verleende rechtsbijstand in hoger beroep, te betalen aan de griffier van de Raad.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
-veroordeelt het college in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag van € 955,80, te betalen aan appellante, en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.416,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
-bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Zwart
ew