ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1917

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-5177 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering mobiliteitstoeslag voor ambtenaren bij de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant, een ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst/FIOD, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Financiën, waarin hem werd meegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor een mobiliteitstoeslag. Dit besluit was gebaseerd op het beleid van de staatssecretaris, zoals vastgelegd in het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst (RPVB). De Raad heeft overwogen dat de staatssecretaris een eigen beleid heeft ontwikkeld dat begunstigend is ten opzichte van de regelgeving van artikel 22c van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA). De appellant had het initiatief genomen om over te stappen naar een regiokantoor, maar er was geen vacature en de staatssecretaris concludeerde terecht dat de appellant niet in aanmerking kwam voor de toeslag. De Raad heeft geen aanleiding gezien om het beleid van de staatssecretaris onredelijk te achten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

11/5177 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 juli 2011, 11/579 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
De Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
Datum uitspraak 21 februari 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 10 januari 2013. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Scheffer en [v. E.].
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is sinds 1 oktober 2001 werkzaam als medewerker opsporing in groepsfunctie bij de Belastingdienst/FIOD/ECD, standplaats [naam standplaats] (FIOD). Bij besluit van 11 augustus 2010 is appellant ingevolge artikel 57, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) met ingang van 1 september 2010 benoemd tot behandelfunctionaris in de groepsfunctie F bij de Belastingdienst/[regiokantoor]. Daarbij is aangegeven dat appellant niet in aanmerking komt voor een mobiliteitstoeslag.
1.2. Bij besluit van 2 februari 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 augustus 2010 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de verplaatsing van appellant niet in het belang van de dienst is.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. In artikel 22c van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA) is voorzien in een mobiliteitstoeslag. Deze toeslag wordt - voor zover hier van belang - toegekend aan de ambtenaar aan wie een andere functie wordt opgedragen, waarbij het belang van de dienst is gelegen in het opdragen van juist die andere functie. Appellant kan aan de letter van artikel 22c van het BBRA dus geen aanspraak op de door hem gevraagde toeslag ontlenen. Appellant heeft bij zijn overstap naar [regiokantoor] zijn functie (groepsfunctie F) immers behouden.
3.2. De staatssecretaris heeft voor ambtenaren werkzaam bij de Belastingdienst voor het toekennen van een mobiliteitstoeslag een eigen beleid ontwikkeld. Dit beleid is neergelegd in hoofdstuk 4, paragraaf 1.9.2 van het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst (RPVB) en is begunstigend ten opzichte van de regelgeving van artikel 22c van het BBRA. De Raad heeft meermalen overwogen (CRvB 26 april 2012, LJN: BW4171) geen aanleiding te zien dit beleid onredelijk te achten.
3.3. Ingevolge dit beleid bestaat op basis van de bestuurlijke overweging dat geografische mobiliteit een nadrukkelijke stimulans behoeft, aanleiding om bij een verplaatsing naar een andere eenheid met behoud van de oorspronkelijke functie een mobiliteitstoeslag toe te kennen, ondanks dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van het opdragen van een andere functie. Voorwaarde is wel dat sprake is van een primair dienstbelang. Of in dit geval sprake is van geografische mobiliteit blijft hier onbesproken, nu de staatssecretaris kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de verplaatsing van appellant niet in het belang van de dienst was. Uit de stukken blijkt, hetgeen ter zitting is bevestigd, dat appellant het initiatief heeft genomen de overstap van de FIOD naar [regiokantoor] te maken. De staatssecretaris heeft vanwege het ontbreken van tegengestelde belangen aan deze overstap zijn medewerking niet willen onthouden. Er is geen sprake geweest van een vacature. De staatssecretaris heeft dan ook terecht geconcludeerd dat appellant op grond van genoemd beleid niet in aanmerking komt voor een mobiliteitstoeslag. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor een ander oordeel.
4. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. de Jong
HD