ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1905

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/1826 MAW + 11/1828 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing functie instructeur O&T Natres en beoordeling functioneren

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen twee uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarbij zijn beroep tegen een beoordeling van zijn functioneren en de afwijzing voor de functie van instructeur O&T Natres aan de orde was. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 februari 2013 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de periode van uitzending naar Afghanistan terecht in de beoordeling is meegenomen. Appellant, die van 13 april 2006 tot 17 april 2009 werkzaam was als Stafonderofficier Nucleair, Biologisch, Chemisch/Gevechtsinlichtingen (NBC/GI), had aangevoerd dat het voor hem niet duidelijk was wat zijn taken in Afghanistan waren. De Raad oordeelde echter dat appellant voldoende geïnformeerd was over zijn verantwoordelijkheden en dat zijn functioneren als onvoldoende was beoordeeld. De rechtbank had eerder het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard, maar het beroep tegen het bestreden besluit 2 was ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De Raad vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Tevens werd de plaatsvervangend commandant veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 944,- en moest het griffierecht van € 112,- worden vergoed. De uitspraak bevestigt de noodzaak van duidelijke communicatie over taken en verantwoordelijkheden van militairen tijdens uitzendingen.

Uitspraak

11/1826 MAW, 11/1828 MAW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 februari 2011, 09/7447 (aangevallen uitspraak 1) en 10/1291 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de plaatsvervangend commandant 45 Pantserinfanteriebataljon (plaatsvervangend commandant)
de commandant Landstrijdkrachten (commandant)
Datum uitspraak 21 februari 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
De plaatsvervangend commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 10 januari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.M. Groenhart. De plaatsvervangend commandant en de commandant hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Koster.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is van 13 april 2006 tot 17 april 2009 werkzaam geweest in de functie van Stafonderofficier Nucleair, Biologisch, Chemisch/Gevechtsinlichtingen (NBC/GI) bij de sectie S2 van het 45 Pantserinfanteriebataljon. In de periode van april 2008 tot en met juli 2008 is appellant op uitzending geweest naar Afghanistan.
1.2. Over het tijdvak augustus 2007 tot augustus 2008 is over het functioneren van appellant op 16 oktober 2008 een beoordeling opgemaakt. Deze beoordeling is op 21 november 2008 vastgesteld met als totaaloordeel onvoldoende.
1.3. Bij besluit van 16 januari 2009 is de functie van instructeur O&T Natres niet aan appellant toegewezen. Vervolgens is aan appellant bij besluit van 20 april 2009 met ingang van 17 april 2009 voor de duur van 24 maanden de functie van instructeur initiële opleidingen bij de KMS toegewezen.
1.4. Bij besluit van 9 september 2009 (bestreden besluit 1) is het bezwaar van appellant tegen de beoordeling ongegrond verklaard.
1.5. Bij besluit van 5 januari 2010 (bestreden besluit 2) zijn de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 16 januari 2009 en 20 april 2009 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het tegen het bestreden besluit 1 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de plaatsvervangend commandant op goede gronden het totaaloordeel omtrent het functioneren van appellant onvoldoende heeft kunnen achten.
2.2. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 2 het tegen het bestreden besluit 2 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe is overwogen dat met de ongegrondverklaring van aangevallen uitspraak 1 de grondslag aan het beroep van appellant gericht tegen bestreden besluit 2 is komen te ontvallen, aangezien appellant voor de beroepsgronden uitsluitend heeft verwezen naar hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd in de procedure over de onvoldoende beoordeling.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de periode van uitzending naar Afghanistan ten onrechte in de beoordeling is meegenomen. Hij heeft aangevoerd dat het voor hem niet duidelijk was wat hij precies in Afghanistan moest doen. Zo wist hij niet dat hij ook GI-werkzaamheden in Afghanistan moest doen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De periode van uitzending naar Afghanistan is terecht in de beoordeling meegenomen. Niet aannemelijk is dat voor appellant niet duidelijk was wat hij precies in Afghanistan moest doen. Appellant was werkzaam in de functie van Stafonderofficier NBC/GI, hetgeen betekende dat hij zowel NBC- als GI-werkzaamheden uit moest (kunnen) voeren. Voorafgaand aan de uitzending naar Afghanistan heeft appellant zich voornamelijk kunnen richten op de NBC-werkzaamheden, maar gaandeweg de uitzending zijn de GI-werkzaamheden steeds belangrijker geworden. Door de feitelijke omstandigheden in het uitzendgebied hebben de GI-werkzaamheden meer de nadruk gekregen. Zowel voorafgaand aan de uitzending als tijdens de uitzending hebben er functioneringsgesprekken met appellant plaatsgevonden waarin de GI-werkzaamheden van appellant nadrukkelijk onderwerp van gesprek zijn geweest. In het functioneringsgesprek tijdens de uitzending is bovendien aan appellant aangegeven dat het appellant niet alleen aan vaardigheden op het gebied van GI ontbreekt, maar ook aan de wil om zich deze vaardigheden eigen te maken. Desgevraagd ter zitting heeft appellant met betrekking tot de GI-werkzaamheden bevestigd dat het uitvoeren van die werkzaamheden in Afghanistan niet zo goed ging. Gelet op het voorgaande worden de overwegingen van de rechtbank onderschreven en slagen de beroepsgronden niet. De aangevallen uitspraak 1 dient te worden bevestigd.
4.2. Gezien het feit dat de beoordeling van 16 oktober 2008 standhoudt en appellant met betrekking tot de besluiten van 16 januari 2009 en 20 april 2009 geen gronden heeft aangevoerd die los staan van deze beoordeling, kan ook het door de rechtbank overwogene in de aangevallen uitspraak 2 gevolgd worden, met uitzondering van het dictum. Nu appellant wel gronden tegen het bestreden besluit 2 heeft aangevoerd, heeft de rechtbank ten onrechte geconcludeerd dat het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk is. De Raad zal de aangevallen uitspraak 2 daarom vernietigen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaren.
5. Er is tot slot aanleiding de plaatsvervangend commandant te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 944,- aan kosten van rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak 1;
- vernietigt de aangevallen uitspraak 2;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
- veroordeelt de plaatsvervangend commandant in de proceskosten van appellant in hoger
beroep tot een bedrag van € 944,-;
- bepaalt dat de plaatsvervangend commandant aan appellant het door hem in hoger beroep
betaalde griffierecht van € 112,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. de Jong
HD