ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1799

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12-478 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WW-uitkering na verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WW-uitkering van appellante, die voor langere tijd naar Ankara, Turkije, zou verhuizen. Appellante ontving sinds 3 januari 2011 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Na haar mededeling dat zij per 9 januari 2011 naar het buitenland zou vertrekken, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar uitkering per 10 januari 2011 beëindigd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die eerder het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De rechtbank stelde vast dat appellante vanaf 9 januari 2011 niet meer in Nederland woonde en dat zij daarom geen recht meer had op de WW-uitkering. De relevante artikelen van de WW, namelijk artikel 19, lid 1, aanhef en onder e, en artikel 20, lid 1, aanhef en onder d, bieden geen ruimte voor een belangenafweging of flexibele toepassing afhankelijk van de omstandigheden. Appellante had in hoger beroep herhaald dat zij een afweging van belangen wenste, maar de Raad oordeelde dat de wetgeving dwingend is en geen ruimte laat voor dergelijke overwegingen. De uitspraak bevestigt de strikte toepassing van de wet in gevallen van verblijf in het buitenland.

Uitspraak

12/478 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2011, 11/1264 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft vanaf 3 januari 2011 een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet (WW). Naar aanleiding van haar mededeling dat zij per 9 januari 2011 voor geruime tijd naar Ankara (Turkije) zou vertrekken, heeft het Uwv de WW-uitkering bij besluit van 24 januari 2011 met ingang van 10 januari 2011 beëindigd.
1.2. Bij besluit van 1 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 januari 2011 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellante vanaf 9 januari 2011 anders dan wegens vakantie buiten Nederland verblijf houdt en dat op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, in verbinding met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW, haar recht op WW daarom is geëindigd met ingang van 10 januari 2011.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appelante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij vastgesteld dat appellante vanaf 9 januari 2011 niet meer in Nederland woonachtig was en daarom in beginsel geen recht meer had op een WW-uitkering op grond van het bepaalde in de artikelen 19 eerste lid, aanhef en onder e, en 20 eerste lid, aanhef en onder d, van de WW. In de stelling van appellante dat zij als gevolg van haar leeftijd en de beperkingen aan haar handen een zeer geringe kans had op het vinden van een baan in Nederland en dat zij daarom in Turkije een talencursus heeft gevolgd met als doel om bij terugkeer in Nederland werk te kunnen vinden ten behoeve van personen met een Turkse achtergrond, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv had moeten afwijken van het dwingendrechtelijk bepaalde in de genoemde leden van de artikelen 19 en 20 van de WW.
3. De stellingen in hoger beroep zijn identiek aan die in beroep. Appellante heeft benadrukt en dat is ter zitting herhaald, dat zij weet dat de WW het kader bepaalt waarbinnen moet worden geoordeeld, maar dat zij graag een afweging van belangen en een flexibele toepassing van de regelgeving zou zien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor een weergave van de toepasselijke wettelijke bepalingen verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. Met de rechtbank wordt vastgesteld dat appellante vanaf 9 januari 2011 buiten Nederland is gaan wonen anders dan wegens vakantie. Dit leidt er toe dat de per 3 januari 2011 aan appellante toekende WW-uitkering op grond van het bepaalde in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW in samenhang met het bepaalde in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW met ingang van die dag eindigde.
4.3. De onder 4.1 genoemde bepalingen van de WW bieden geen ruimte voor een belangenafweging of een flexibele toepassing afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.4. Uit het voorstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) H.J. Dekker