ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1793

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12-5034 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een brief van het Uwv als besluit in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een chauffeur die in dienst was van een werkgever die failliet was gegaan, had een aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor vergoeding van onbetaald loon en vakantiedagen. Het Uwv had op 12 juli 2011 een besluit genomen waarin het appellant een uitkering toekende. Later, op 23 augustus 2011, ontving appellant een brief van het Uwv waarin werd uitgelegd dat zijn salaris een all-in loon was, en dat er geen aparte vergoedingen voor vakantietoeslag en zondaguren zouden zijn. Appellant maakte bezwaar tegen deze brief, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv het bezwaar ten onrechte had opgevat als een bezwaar tegen het besluit van 12 juli 2011 en verklaarde het beroep van appellant gegrond. De rechtbank concludeerde dat de brief van 23 augustus 2011 geen nieuw besluit was, maar slechts een uitleg van het eerdere besluit. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de brief van 23 augustus 2011 geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant had zijn bezwaar tegen de vakantietoeslag en andere vergoedingen moeten indienen tegen het oorspronkelijke besluit van 12 juli 2011.

De Raad kwam tot de conclusie dat de brief van 23 augustus 2011 geen rechtsgevolgen in het leven had geroepen die niet al waren ontstaan door het eerdere besluit. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 februari 2013.

Uitspraak

12/5034 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 juli 2012, 12/307 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (Duitsland) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 20 februari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.M.J. Offermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2013. Voor appellant is mr. Offermans verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is met ingang van 17 januari 2011 als chauffeur in dienst getreden van [naam werkgever] (werkgever). De werkgever is op 17 mei 2011 in staat van faillissement verklaard, waarna appellant bij het Uwv een aanvraag heeft ingediend om overneming van de betalingsverplichtingen van de werkgever op grond van artikel 61 en volgende van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 12 juli 2011 heeft het Uwv appellant een uitkering toegekend ter zake van onbetaald gebleven loon, niet opgenomen vakantiedagen en ATV-dagen.
1.2. Appellant heeft het Uwv op 17 augustus 2011 telefonisch een aantal vragen gesteld over de afrekening van 12 juli 2011. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een brief van 23 augustus 2011, waarin appellant is medegedeeld dat zijn maandsalaris volgens informatie van de werkgever een all-in loon was, zodat 8% vakantiegeld en 44 zondaguren niet voor aparte vergoeding in aanmerking komen, en een berekening is gegeven van de vergoede vakantiedagen. Conclusie was dat er geen betaling meer resteert. In deze brief is een bezwaarclausule opgenomen.
1.3. Appellant heeft bij schrijven van 12 september 2011 bezwaar gemaakt tegen de brief van 23 augustus 2011. Het Uwv heeft dit bezwaarschrift gericht geacht tegen het besluit van 12 juli 2011 en hij heeft dit bezwaar bij besluit van 8 december 2011 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv het bezwaar van appellant ten onrechte heeft opgevat als een bezwaar tegen het besluit van 12 juli 2011 en zij heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit om die reden gegrond verklaard. De rechtbank heeft verder overwogen dat de brief van 23 augustus 2011 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven heeft geroepen omdat zij slechts een feitelijk uitwerking en uitleg bevat van de in het besluit van 12 juli 2011 opgenomen eindafrekening. De rechtbank concludeerde dat die brief daarom geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet vatbaar was voor bezwaar. Omdat het bezwaar tegen de brief van 23 augustus 2011
niet-ontvankelijk was heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
3.1. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. Hij heeft betoogd dat de brief van 23 augustus 2011 een besluit in de zin van de Awb is, omdat daarin een beslissing is genomen over zijn recht op vergoeding van vakantietoeslag, zondaguren en vakantieuren. Volgens appellant blijkt eerst uit de brief van 23 augustus 2011 dat het Uwv er ten onrechte van uit is gegaan dat het loon van appellant een all-in loon was, is als gevolg daarvan de vakantietoeslag over een te korte periode vergoed en is eerst daardoor duidelijk geworden om welke reden het Uwv de apart gevraagde vergoeding van vakantieuren, zondaguren en vakantiegeld heeft afgewezen. Appellant heeft verder betoogd dat hij op grond van het feit dat in de brief van 23 augustus 2011 een bezwaarclausule was opgenomen, erop mocht vertrouwen dat zijn bezwaar inhoudelijk beoordeeld zou worden.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
4.2. In het besluit van 12 juli 2011 staat dat de vergoeding van het brutoloon inclusief vakantietoeslag, overwerk en CAO vergoedingen is. De vermelding in de brief van 23 augustus 2011 dat het Uwv is uitgegaan van een all-in loon is in zoverre een herhaling van het besluit van 12 juli 2011. Ook over de vakantietoeslag bevat de brief van 23 augustus 2011 niets anders dan het besluit van 12 juli 2011. Appellant had zijn bezwaar tegen de omvang van de vergoede vakantietoeslag moeten en kunnen inbrengen in een bezwaarschrift tegen het besluit van 12 juli 2011. Dit geldt ook voor de vakantiedagen. In het besluit van 12 juli 2011 is aangegeven dat 98,03 uren worden vergoed, wat in de brief van 23 augustus 2011 is herhaald. Voor zover appellant het daarmee niet eens was had hij bezwaar moeten en kunnen maken tegen het besluit van 12 juli 2011.
4.3. Uit 4.2 volgt dat in de brief van 23 augustus 2011 uitleg is gegeven van de berekening van de vergoeding van een aantal geclaimde posten. Daarmee zijn geen rechtsgevolgen in het leven geroepen die niet al waren ontstaan door het besluit van 12 juli 2011. Dit leidt tot de conclusie dat de brief van 23 augustus 2011 geen besluit was als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Uit het ten onrechte vermelden van de bezwaarclausule in de brief van 23 augustus 2011 heeft appellant niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat zijn bezwaar niettemin ontvankelijk geacht zou worden.
4.4. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking voor zover deze is aangevallen.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) H.J. Dekker
QH