ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1779

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-6931 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellante, die een uitkering ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had haar uitkering ingetrokken gekregen omdat het Uwv oordeelde dat zij met de voorgehouden functies een inkomen kon verdienen dat leidde tot een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%. Appellante stelde dat het Uwv haar rug- en schouderbeperkingen en psychische klachten onvoldoende had meegewogen in hun beoordeling.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat appellante, met inachtneming van haar medische beperkingen, in staat was om haar arbeid te verrichten, met name de functie van stikster. De Raad wees erop dat de functie van stikster geen werkzaamheden boven schouderhoogte vereiste en dat het tillen en dragen beperkt bleef tot lichte lasten. De Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen, vooral omdat appellante geen nieuwe medische informatie had ingebracht die de eerdere beoordeling zou kunnen ondermijnen.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten of schadevergoeding, zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met B.M. van Dun als rechter en H.J. Dekker als griffier.

Uitspraak

11/6931 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ?s-Gravenhage van 19 oktober 2011, 11/4527 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Es. Het Uwv is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Appellante ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 25 juni 2007 is de WAO-uitkering van appellante ingetrokken op de grond dat appellante met de aan haar voorgehouden functies een zodanig inkomen kan verdienen dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%.
2. Op 4 januari 2011 heeft appellante zich vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld wegens rechter schouderklachten. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 28 januari 2011 appellante ziekengeld geweigerd, omdat zij op en na deze datum niet ongeschikt werd geacht tot het verrichten van haar arbeid, zijnde één of meer van de in het kader van de WAO geduide functies. Bij besluit van 11 april 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 januari 2011, onder verwijzing naar de rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van 8 april 2011, ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding het medisch onderzoek van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv onzorgvuldig te achten en heeft verder in aanmerking genomen dat appellante geen medische informatie heeft ingebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen.
4. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het Uwv haar rug- en schouderbeperkingen en haar psychische klachten voldoende heeft meegewogen. Appellante heeft erop gewezen dat in de aan de WAO-beoordeling ten grondslag gelegde functies overschrijdingen voorkomen van haar belastbaarheid.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
5.2. De vraag moet worden beantwoord of het oordeel van de rechtbank kan worden gevolgd, dat het Uwv appellante terecht op 4 januari 2011 niet ongeschikt heeft geacht voor haar eigen arbeid.
5.3. Er bestaat geen aanleiding het medisch onderzoek van het Uwv voor onzorgvuldig te houden. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv hebben op verantwoorde wijze geconcludeerd dat appellante met inachtneming van haar medische beperkingen op 4 januari 2011 in staat was tot het verrichten van haar arbeid, zijnde één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de WAO. Bij de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken op 26 januari 2011 en 5 april 2011 is geen toename van de psychische beperkingen of de beperkingen van de rug vastgesteld. Op basis van informatie van de behandelende orthopedisch chirurg is vastgesteld dat bij appellante sprake was van schouderklachten als gevolg van een kleine scheur met een geschatte diameter van 5 à 6 mm in de supraspinatuspees. Hierbij is overwogen dat bij de functie van stikster niet boven schouderhoogte behoefde te worden gewerkt en dat het bij deze functie vereiste tillen en dragen beperkt bleef tot lichte lasten.
5.4. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het Uwv heeft met een verzekeringsgeneeskundige rapportage van 7 januari 2013 nader gemotiveerd dat de door appellante in hoger beroep overgelegde informatie van de behandelend sector enerzijds geen betrekking heeft op de datum in geding en anderzijds reeds bekend was bij het Uwv. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat de informatie over de schouderklachten is meegewogen in bezwaar. De overige door appellante verstrekte informatie ziet op klachten die zijn meegewogen tijdens de WAO-beoordeling in 2007. Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de reactie van de bezwaarverzekeringsarts.
5.5. Hieruit volgt dat de in hoger beroep voorliggende vraag bevestigend moet worden beantwoord en wel in die zin dat appellante op 4 januari 2011 niet ongeschikt moest worden geacht voor in elk geval de functie van stikster (fb-code 111160). Daarbij is in aanmerking genomen dat deze functie een signalering kent van een eventueel mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van appellante ten aanzien van frequent reiken die destijds door de bezwaararbeidsdeskundige is toegelicht met inachtneming van de functionele mogelijkheden lijst van 21 februari 2007.
5.6. Uit de overwegingen 5.3 tot en met 5.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en voor een veroordeling tot vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) H.J. Dekker