ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1777

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-6772 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en medische beoordeling door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die zich op 3 januari 2011 ziek had gemeld wegens overspannenheid. Appellante, die tot 18 mei 2009 als HRM-adviseur werkte, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar kreeg later een Ziektewet-uitkering toegekend. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 21 maart 2011, na een onderzoek door een verzekeringsarts. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar psychische klachten en fibromyalgie haar ongeschikt maakten voor haar werk.

De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank de informatie van haar sociaal psychiatrisch verpleegkundige niet voldoende had meegewogen en dat er nader onderzoek naar haar psychische gesteldheid had moeten plaatsvinden. De Centrale Raad van Beroep heeft echter de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de rapportages van de verzekeringsartsen een voldoende medische basis vormden voor de conclusie dat appellante geschikt was voor haar eigen arbeid.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het oordeel van de rechtbank te wijzigen en bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling door het Uwv en de rol van de rechtbank in het toetsen van deze beoordelingen.

Uitspraak

11/6772 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 oktober 2011, 11/4685 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. Kinkert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 9 januari 2013, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Appellante was tot 18 mei 2009 werkzaam als HRM-adviseur gedurende 32 uur per week. Appellante heeft zich op 3 januari 2011 vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld wegens overspannenheid. Appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
2. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 17 maart 2011 de ZW-uitkering per 21 maart 2011 beëindigd. Bij besluit van 18 april 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 17 maart 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een bezwaarverzekeringsarts ten grondslag van 14 april 2011, waarin het standpunt van de verzekeringsarts is onderschreven, dat de psychische klachten van appellante en haar voetklachten niet dermate ernstig zijn dat zij op grond daarvan het verzekerde werk niet kan doen.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsartsen op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In de door appellante overgelegde informatie van de huisarts, reumatoloog en sociaal psychiatrisch verpleegkundige heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan het standpunt van het Uwv dat appellante met ingang van 21 maart 2011 weer geschikt was om haar eigen arbeid te verrichten.
4. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt gehandhaafd dat zij vanwege depressieve klachten en fibromyalgie ongeschikt is haar werk te verrichten. Appellante heeft erop gewezen dat de beoordeling van haar psychische klachten door de verzekeringsartsen van het Uwv afwijkt van de verklaring van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige J.C. Germs van 12 mei 2011. Appellante is verder van mening dat de rechtbank de in beroep overgelegde informatie van de genoemde sociaal psychiatrisch verpleegkundige niet zonder meer terzijde had mogen schuiven en dat nader onderzoek naar haar psychische gesteldheid had moeten worden gedaan.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
5.2. De vraag moet worden beantwoord of het oordeel van de rechtbank kan worden gevolgd, dat het Uwv appellante terecht met ingang van 21 maart 2011 niet (langer) ongeschikt heeft geacht voor haar eigen arbeid.
5.3. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen vormen een voldoende medische grondslag voor het oordeel dat appellante met ingang van 21 maart 2011 geschikt was te achten voor haar arbeid. Het Uwv heeft met een verzekeringsgeneeskundige rapportage van 30 juni 2011 nader gemotiveerd dat de door appellante in beroep overgelegde informatie van de behandelend sector geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De huisarts van appellante heeft haar verwezen naar een reumatoloog en een psycholoog. Op basis van door de reumatoloog G.M. Steup-Beekman in een rapportage van 19 mei 2011 beschreven lichamelijke klachten heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat er op 21 maart 2011 geen ongeschiktheid bestond voor het weinig lichamelijk belastende eigen werk. Er is geen aanleiding om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts niet te onderschrijven.
5.4. In overweging 10 van de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat zij uit de door appellante ingebrachte verklaring van haar huisarts en de - niet door een psychiater van PsyQ schriftelijk bekrachtigde - diagnosen van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige niet heeft kunnen opmaken dat de verzekeringsartsen van het Uwv de ernst van de beperkingen van appellante hebben onderschat. Daarom heeft de rechtbank aanleiding gezien om de bezwaarverzekeringsarts te volgen, die bij zijn onderzoek van appellante op 13 april 2011 wel spanningsklachten heeft waargenomen bij appellante, maar geen depressieve verschijnselen. Uit deze overweging blijkt dat de rechtbank de verklaring van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige in haar beoordeling heeft betrokken en op grond van welke overweging de rechtbank die verklaring niet heeft gevolgd. De stelling van appellante dat de rechtbank bedoelde verklaring buiten beschouwing heeft gelaten slaagt hierom niet.
5.5. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De Raad onderschrijft de hierboven weergegeven overwegingen van de rechtbank en neemt die over. Voor nader medisch onderzoek heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien.
5.6. Uit de overwegingen 5.3 tot en met 5.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en voor een veroordeling tot vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) H.J. Dekker