ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1770

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-6648 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die als tandartsassistente werkzaam was. Appellante was op 22 april 2009 uitgevallen en kreeg vanaf 14 augustus 2009 een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 23 juni 2010 na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Maastricht verklaarde het beroep ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv op inzichtelijke wijze had onderbouwd dat appellante in staat was haar eigen arbeid te verrichten. Appellante had niet met medische stukken kunnen aantonen dat zij op de datum in geding, 23 juni 2010, zodanige beperkingen had dat zij niet in staat was om te werken. De Raad wees erop dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende overtuigend had aangegeven waarom de door appellante ingebrachte medische informatie niet leidde tot een ander standpunt.

Appellante voerde aan dat haar klachten niet serieus waren genomen en dat er geen individuele beoordeling had plaatsgevonden. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de klachten van appellante serieus had genomen en dat er geen aanwijzingen waren voor een onzorgvuldig onderzoek. De in hoger beroep ingebrachte gegevens gaven geen duidelijkheid over de datum 23 juni 2010, en de Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk deskundige te benoemen.

De uitspraak bevestigde dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld van appellante had beëindigd en dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door B.M. van Dun, met H.J. Dekker als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.

Uitspraak

11/6648 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 oktober 2011, 10/1428 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.Ph.M. Hogervorst, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hogervorst. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.
OVERWEGINGEN
1. Appellante is op 22 april 2009 uitgevallen voor haar werkzaamheden als tandartsassistente. Met ingang van 14 augustus 2009 is het dienstverband geëindigd. Aansluitend is aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 21 juni 2010 de ZW-uitkering per 23 juni 2010 beëindigd. Bij besluit van 6 augustus 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 21 juni 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv onjuist te achten, dan wel onzorgvuldig voorbereid of ondeugdelijk gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv in het rapport van 20 mei 2011 voldoende overtuigend aangegeven waarom de door appellante in beroep ingebrachte medische informatie niet heeft geleid tot het innemen van een ander standpunt. De rechtbank was van oordeel dat verzekeringsgeneeskundige protocollen niet van toepassing zijn bij een beoordeling in het kader van de ZW.
3. Appellante heeft gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten, terwijl deze klachten reëel zijn en niet ingebeeld, voorgewend of overdreven. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ongemotiveerd is voorbijgegaan aan de door haar in beroep aangevoerde gronden over de onzorgvuldigheid van de medische beoordeling. Naar de mening van appellante heeft geen individuele beoordeling door het Uwv plaatsgevonden, maar is uitgegaan van de algemene kenmerken van whiplash. In hoger beroep heeft appellante een overzicht van behandelingen over de periode van 6 maart 2009 tot en met 18 december 2012 en een schrijven van de osteopaat drs. M.J. de Keyser van 19 december 2012 ingebracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijk kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. De vraag moet worden beantwoord of het oordeel van de rechtbank kan worden gevolgd, dat het Uwv appellante terecht met ingang van 23 juni 2010 niet (langer) ongeschikt heeft geacht voor haar eigen arbeid.
4.3. Anders dan appellante heeft aangevoerd, blijkt uit de beschikbare gegevens niet dat het Uwv een onzorgvuldig onderzoek heeft verricht, noch dat het de klachten van appellante niet serieus heeft genomen. Erkend is dat appellante ten gevolge van een whiplashtrauma resterende nekklachten heeft. Appellante kan evenmin worden gevolgd in haar opvatting dat op grond van de verzekeringskundige protocollen moet worden geoordeeld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv op inzichtelijke wijze heeft onderbouwd dat appellante met ingang van 23 juni 2010 in staat was tot het verrichten van haar arbeid. Daarbij zijn met name van belang de bevindingen bij eigen onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts naar de door appellante aangegeven klachten en ervaren belemmeringen en de informatie van de huisarts en de ergotherapeut.
4.4. Door appellante is niet met medische stukken aannemelijk gemaakt dat op de datum hier in geding sprake was van zodanige beperkingen, dat deze haar beletten haar eigen arbeid te verrichten. De in hoger beroep ingebrachte gegevens bieden geen duidelijkheid over de datum 23 juni 2010. Weliswaar volgt uit die gegevens dat appellante ook na 23 juni 2010 behandelingen heeft ondergaan voor haar klachten, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat zij op de datum in geding niet in staat was haar arbeid te verrichten.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat geen aanleiding bestaat om een onafhankelijk deskundige te benoemen en dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld van appellante met ingang van 23 juni 2010 heeft beëindigd.
4.6. Het hoger beroep slaagt niet en hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) H.J. Dekker