ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1763

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-4215 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die als grondwerker heeft gewerkt, werd op 3 januari 2007 arbeidsongeschikt. Na een wachttijd van 104 weken werd hij per 31 december 2008 niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij in staat werd geacht om in passende functies een inkomen te verdienen dat voor minder dan 35% arbeidsongeschiktheid werd geacht. Appellant heeft zich op 27 mei 2010 ziek gemeld vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft op 28 september 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 29 september 2010 geen recht had op een ZW-uitkering, omdat hij niet ongeschikt werd geacht voor zijn arbeid. Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv bevestigd, maar appellant ging hiertegen in beroep.

De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medische onderzoek dat het Uwv had uitgevoerd voldoende zorgvuldig was. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de inschatting van de ernst van de rugklachten en psychische klachten van appellant. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden het ziekengeld van appellant heeft beëindigd, en dat appellant niet kon worden gevolgd in zijn stelling dat hij vanaf 29 september 2010 onafgebroken arbeidsongeschikt was. De Raad concludeerde dat de medische gegevens en rapportages voldoende onderbouwden dat appellant weer geschikt was voor arbeid, en dat er geen reden was om af te wijken van het primaire medische oordeel van het Uwv. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier.

Uitspraak

11/4215 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 juni 2011, 11/991 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.B. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 januari 2013. Appellant is
- met kennisgeving -niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
1. Appellant is werkzaam geweest als grondwerker. Op 3 januari 2007 is hij arbeidsongeschikt geworden. Met ingang van 31 december 2008, aansluitend aan de wachttijd van 104 weken, is appellant niet in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Hij werd destijds in staat geacht in passende functies een zodanig inkomen te verdienen dat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
2. Appellant heeft zich op 27 mei 2010 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld.
3.1. Bij besluit van 28 september 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 29 september 2010 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat hij op en na deze datum niet ongeschikt wordt geacht voor zijn arbeid, zijnde één van de in het kader van de WIA-beoordeling geschikt geachte functies.
3.2. Bij besluit van 20 december 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 september 2010 ongegrond verklaard. Daaraan is een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 1 december 2010 ten grondslag gelegd.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat het Uwv de ernst van rugklachten alsmede van de psychische klachten van appellant niet juist heeft ingeschat. Volgens de rechtbank beschikte de bezwaarverzekeringsarts over voldoende medische gegevens omtrent de behandeling van appellant om tot een verantwoord medisch oordeel te komen met betrekking tot de gezondheidstoestand van appellant op de datum 29 september 2010.
5.1. Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant aangevoerd dat zijn klachten onvoldoende zijn onderkend en dat hij feitelijk doorlopend ongeschikt is geweest voor zijn werk. Nadat hij drie dagen had gewerkt in de groenvoorziening is hem met ingang van 3 januari 2011 op grond van dezelfde klachten en beperkingen weer een ZW-uitkering toegekend in verband met ongeschiktheid voor zijn arbeid. In de periode tussen 29 september 2010 en 3 januari 2011 is beslist geen sprake geweest van vermindering van klachten.
5.2. Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Ingevolge artikel 19 van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld. Naar vaste rechtspraak van de Raad geldt als maatstaf voor ‘zijn arbeid’ in een geval als dat van appellant: gangbare arbeid zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van appellant op een Wet WIA-uitkering.
6.2. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medische onderzoek dat het Uwv ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Met de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsarts heeft het Uwv op inzichtelijke wijze onderbouwd dat appellant weer geschikt moet worden geacht voor (één van) de functies die zijn geselecteerd in het kader van de Wet WIA. Op basis van de anamnese en eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts op 28 september 2010 gerapporteerd dat appellant zich met rugklachten heeft ziek gemeld en dat daarnaast sprake is van diabetes mellitus en een verhoogd cholesterol. Appellant staat niet onder behandeling; hij is door de huisarts naar een diëtist gestuurd om af te vallen. Appellant is voldoende belastbaar om in arbeid te kunnen functioneren. In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat niet alleen de rugklachten zijn verergerd maar dat hij zich ook moe, somber en depressief voelt. Door al deze klachten is hij niet in staat om te werken. In zijn rapport van 1 december 2010 rapporteert de bezwaarverzekeringsarts op basis van eigen onderzoek en informatie van de huisarts dat de suikerziekte goed is ingesteld, de rugproblematiek niet geobjectiveerd kan worden en dat de psychische belemmeringen bescheiden van aard zijn. Er bestaat dan ook geen aanleiding om af te wijken van het primaire medische oordeel. Met zijn rapporten van 11 en 25 mei 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts nog gereageerd op het in beroep overgelegde schrijven van 4 maart 2011 van de intakefunctionaris van Brijder, een instelling voor verslavingszorg, waaruit blijkt dat sprake is van cannabisafhankelijkheid en misbruik van alcohol. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts uiteengezet waarom de genoemde GAF-score van 44 in het onderhavige geval zeker geen reden is om uit te gaan van een volstrekt onvermogen tot enige activiteit. Door appellant zijn geen medische gegevens aangedragen die niet eerder bekend waren of die door het Uwv niet in de beoordeling zijn betrokken. Er is dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van die beoordeling.
6.3. In hoger beroep zijn door het Uwv nog rapportages van 22 maart 2011 en 21 juli 2011 overgelegd van de ZW-verzekeringsarts Stepinsky. Hieruit blijkt dat appellant per 3 januari 2011 voor de Ziektewet is geaccepteerd op grond van de opname in januari 2011 in de kliniek detox van Brijder en de vermeende spoedig op handen zijnde tweede opname. Toen dit laatste niet het geval bleek te zijn, is appellant per 29 juli 2011 weer hersteld verklaard. Gezien het vorenstaande, het feit dat appellant zich eerst eind 2010 tot de huisarts heeft gewend in verband met zijn verslavingsproblematiek, waarna hij werd doorverwezen, alsmede de periode die zit tussen de hersteldverklaring per 29 september 2010 en ziekmelding per 3 januari 2011, kan appellant niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij vanaf 29 september 2010 onafgebroken arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
6.4. Hetgeen onder 6.2 en 6.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv op goede gronden het ziekengeld van appellant met ingang van 29 september 2010 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) D. Heeremans