ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1761

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-3897 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die voorheen als schoonmaakster werkte. Appellante had zich op 27 januari 2010 ziek gemeld vanwege diverse lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde haar uitkering per 22 maart 2010, op basis van het oordeel van verzekeringsarts A.M.C. Vergroesen, die concludeerde dat appellante weer geschikt was voor arbeid. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde haar beroep ongegrond op 16 juni 2011.

In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische informatie gepresenteerd die zou kunnen aantonen dat haar belastbaarheid op de datum in geding niet correct was vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellante weer in staat was om haar werkzaamheden te verrichten. De rechtbank had vastgesteld dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de klachten van appellante voldoende waren meegewogen in de beoordeling.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van griffier D. Heeremans, en werd openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.

Uitspraak

11/3897 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 juni 2011, 10/3263 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013. Appellante is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was voorheen werkzaam als schoonmaakster. Vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving heeft zij zich op 27 januari 2010 ziek gemeld vanwege diverse lichamelijke en psychische klachten. Op grond van de bevindingen van verzekeringsarts A.M.C. Vergroesen, neergelegd in haar rapportage van 19 maart 2010, heeft het Uwv bij besluit van 19 maart 2010 appellantes uitkering ingevolge de Ziektewet per 22 maart 2010 beëindigd, aangezien zij per die datum weer geschikt werd geacht tot het verrichten van haar arbeid.
1.2. Bij besluit van 3 augustus 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 maart 2010 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapportage van bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink van 3 augustus 2010 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen, waarbij zij informatie van de huisarts, de longarts en de chirurg hebben betrokken, voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusies kan dragen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken. Met name heeft de rechtbank hierbij overwogen dat de door appellante gemelde klachten kenbaar zijn meegewogen door de (bezwaar)verzekeringsarts, in welk verband de rechtbank ook heeft gewezen op de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 9 maart 2011 en 9 mei 2011, waaruit blijkt dat de klachten van appellante zijn beoordeeld en gemotiveerd in de afweging zijn betrokken.
3.1. In hoger beroep heeft appellante (samengevat) aangevoerd dat het Uwv en de rechtbank onvoldoende acht hebben geslagen op de beperkingen die zij ondervindt vanwege enkelklachten, hielspoor en longklachten
3.2. Het Uwv heeft in verweer gemotiveerd verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. De rechtbank is met juistheid en voldoende gemotiveerd tot het oordeel gekomen dat het Uwv appellante terecht met ingang van 22 maart 2010 weer in staat heeft geacht tot het verrichten van haar arbeid. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. In hoger beroep is door appellante geen (nieuwe) medische informatie naar voren gebracht die leidt tot het oordeel dat haar belastbaarheid op de datum in geding niet juist is vastgesteld.
4.2. Uit hetgeen in 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) D. Heeremans