ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1756

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-877 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning Wajong-uitkering en de gevolgen van ziekte-inzicht

In deze zaak heeft appellante, geboren op [geboortedatum], op 28 december 2009 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Deze aanvraag volgde na een ziekenhuisopname in oktober 2008, waarbij haar cystic fibrosis (CF) plotseling verslechterde door een infectie met mycobacterium abscessus. Voor deze verslechtering kon appellante (vrijwel) normaal studeren en werken. Het Uwv kende haar een Wajong-uitkering toe met terugwerkende kracht tot 28 december 2008, maar weigerde verdere terugwerkende kracht, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank 's-Gravenhage heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er wel degelijk sprake is van een bijzonder geval. De Raad oordeelde dat appellante pas na haar ziekenhuisopname in Peking in 2008 een duidelijk inzicht kreeg in de ernst van haar aandoening en de gevolgen daarvan voor haar arbeidsongeschiktheid. Dit inzicht was cruciaal voor de beoordeling van haar aanvraag. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond. De Raad herstelde het besluit van het Uwv en bepaalde dat de Wajong-uitkering ingaat op 4 juni 2003, de dag waarop appellante 18 jaar werd.

Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.890,16 bedroegen, evenals het griffierecht van € 142,-. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, met D. Heeremans als griffier, en vond plaats op 20 februari 2013.

Uitspraak

11/877 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 december 2010, 10/6131 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.C. van Gendt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Gendt. Voor het Uwv is verschenen W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, geboren op [geboortedatum], heeft op 28 december 2009 een aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft deze gerapporteerd, dat appellante als gevolg van een aangeboren stofwisselingsziekte, cystic fibrosis (CF), al vóór haar 17e levensjaar geen duurzaam benutbare mogelijkheden had. Bij besluit van 3 maart 2010 heeft het Uwv appellante met ingang van 28 december 2008, één jaar voor datum aanvraag, een Wajonguitkering toegekend. Daarbij is aangegeven dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om de uitkering met verdergaande terugwerkende kracht toe te kennen.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 21 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 3 maart 2010 gehandhaafd en dit als volgt gemotiveerd. Appellante was eerder dan op 28 december 2009 op de hoogte van de ernst en de aard van haar ziekte - CF - en de gevolgen daarvan voor haar arbeidsbeperkingen. Dat appellante tot medio oktober 2009 relatief normaal heeft kunnen functioneren en niet op de hoogte was van de mogelijkheid om een Wajonguitkering aan te vragen, doet daaraan niet af. Er is geen sprake van een bijzonder geval op grond waarvan de uitkering dient te worden toegekend met verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar voor datum aanvraag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in reactie op de stelling van appellante, dat eerst vanwege de verslechtering van haar ziekte in het najaar van 2009 bij haar het inzicht is ontstaan dat werken op de vrije arbeidsmarkt, gelet op de ernst van haar aandoening, voor haar waarschijnlijk niet mogelijk zou zijn en dat zij daarom toen op de hoogte is geraakt van haar daadwerkelijke ziektebeeld en de gevolgen daarvan voor haar arbeidsongeschiktheid, overwogen dat dit geen bijzonder geval oplevert. De rechtbank heeft hiertoe verwezen naar de uitspraak van de Raad van 19 januari 2009, LJN BH1031, en heeft voorts geoordeeld dat de omstandigheid dat appellante, hoewel zij sinds haar kinderjaren bekend is met de diagnose CF, een normaal leven leidde, gelet op die uitspraak evenmin tot een ander oordeel leidt. De rechtbank heeft daaraan toegevoegd dat appellante geen medische gegevens in het geding heeft gebracht die haar stelling met betrekking tot ontbrekend ziektebesef en ziekte-inzicht ondersteunen. De rechtbank heeft het beroep van appellante op de uitspraken van de Raad van 9 december 1992, LJN AK9775, en 24 februari 2010, LJN BL5751, niet gehonoreerd omdat de situatie van appellante wezenlijk verschilde van de situatie in die uitspraken, alwaar het ging om ziekteverschijnselen die al in de periode voor de aanvraag manifest waren.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
3.1. Ook in hoger beroep staat de vraag centraal of er sprake is van een bijzonder geval, op grond waarvan de Wajonguitkering van appellante eerder moet ingaan dan één jaar voor datum aanvraag.
3.2. Uit vaste jurisprudentie van de Raad - onder meer de voornoemde uitspraken van 9 december 1992 en 24 februari 2010 - over artikel 25, tweede lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, en de soortgelijke bepaling van artikel 29, tweede lid, van de Wajong blijkt, dat sprake is van een bijzonder geval indien de betrokkene ten aanzien van de late aanvraag redelijkerwijs geacht moet worden niet in verzuim te zijn geweest. Dit kan het geval zijn indien bij de betrokkene eerst op een later tijdstip een duidelijk zicht is ontstaan op de ernst van de aandoeningen en de gevolgen daarvan voor de arbeidsongeschiktheid.
3.3. Het beroep van appellante op de uitspraken van 9 december 1992 en 24 februari 2010 treft doel. Appellante heeft, ondersteund met medische verklaringen van haar longartsen, aangegeven dat zij ondanks haar CF tot haar ziekenhuisopname in oktober 2008 (vrijwel) normaal heeft kunnen studeren en werken. Pas toen appellante tijdens haar verblijf in Peking in 2008 werd getroffen door de mycobacterium abscessus is haar CF plotseling verslechterd en is er bij appellante een duidelijk inzicht ontstaan omtrent de ernst van de aandoening en de consequenties daarvan voor de arbeidsgeschiktheid.
3.4. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat er sprake is van een bijzonder geval. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit, voor zover aangevochten, ten onrechte in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het beroep in zoverre gegrond verklaren en het besteden besluit in zoverre vernietigen. Voorts bestaat er aanleiding het besluit van 3 maart 2010, voor zover dat betrekking heeft op de ingangsdatum van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, te herroepen en te bepalen dat die uitkering ingaat op 4 juni 2003, de dag dat appellante 18 jaar werd.
4. Met het voorgaande is gegeven dat appellante als gevolg van het herroepen onrechtmatig gebleken besluit van 3 maart 2010 schade heeft geleden, verband houdende met vertraagde uitbetaling van de uitkering. Op het Uwv rust de verplichting die schade te vergoeden op de voet van de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellante toekomende vergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de na te betalen uitkering, dient te berekenen wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 1 november 1995, LJN ZB1495. Daaraan wordt toegevoegd dat bij de berekening van die wettelijke rente rekening dient te worden gehouden met hetgeen het Uwv op grond van een sociale zekerheidswet over hetzelfde tijdvak als waarop de nabetaling van de uitkering betrekking heeft, eventueel bruto heeft moeten verrekenen of aan derden bruto heeft moeten uitbetalen. Daarbij is aansluiting gezocht bij hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 22 september 1995, LJN ZF1824.
5. Er zijn termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 944, - voor verleende rechtsbijstand in beroep, op € 2,16 aan reiskosten (van appellante) in beroep en op € 944,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.890,16. Ook dient het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellante te vergoeden, te begroten op € 41,- in beroep en € 111,- in hoger beroep, in totaal € 142,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover aangevochten, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- herroept het besluit van 3 maart 2010 voor zover daarbij appellante een uitkering is toegekend met ingang van 28 december 2008;
- bepaalt dat appellante een arbeidsongeschiktheidsuitkering toekomt met ingang van
4 juni 2003;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 3 maart 2010;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.890,16;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het door haar betaalde griffierecht van in totaal € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) D. Heeremans