ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1589

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
10-3496 AWBZ-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor persoonlijke verzorging onder de AWBZ en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 mei 2010, waarin de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar van 30 juli 2009 zijn bevestigd. De appellant, A. te B., had bezwaar gemaakt tegen de indicatie voor persoonlijke verzorging die was vastgesteld op 4 tot 6,9 uur per week (klasse 3) voor de periode van 24 december 2008 tot en met 23 december 2013. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht de beslissing van het CIZ heeft gehandhaafd, ondanks de bezwaren van de appellant over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek.

De Raad stelt vast dat er een huisbezoek heeft plaatsgevonden en dat de adviserend arts beschikte over actuele informatie van zowel de huisarts als de behandelend specialist van de appellant. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig was, aangezien de adviserend arts op basis van de beschikbare informatie kon besluiten om een eigen lichamelijk onderzoek achterwege te laten. De Raad wijst erop dat de appellant geen handklachten heeft gemeld tijdens zijn aanvraag of het huisbezoek, en dat er geen aanwijzingen waren voor dergelijke klachten in de medische informatie die beschikbaar was voor de medisch adviseur.

De Raad concludeert dat, hoewel er enige onduidelijkheid bestaat over de afwijking van de beleidsregels voor ‘gedeeltelijk uitkleden’ en ‘gedeeltelijk aankleden’, dit niet leidt tot een vernietiging van het besluit van 30 juli 2009. De indicatie voor persoonlijke verzorging blijft binnen de bandbreedte van klasse 3, en de door de appellant gewenste indicatie voor het verzorgen van zijn nagels en het opzetten van het zuurstofmasker valt ook binnen deze klasse. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

10/3496 AWBZ-PV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 mei 2010, 09/6480 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg te Driebergen (CIZ)
Datum uitspraak: 23 januari 2013
Zitting hebben: G.M.T. Berkel-Kikkert als voorzitter en A.J. Schaap en M.I. ’t Hooft als leden.
Griffier: A.C. Oomkens
Ter zitting zijn verschenen: appellant, bijgestaan door mr. L. Kuijper; CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door L.M.R. Kater.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Het geschil in hoger beroep betreft de vraag of de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar van 30 juli 2009 in stand heeft gelaten. Bij dat besluit is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 januari 2009 ongegrond verklaard. De - in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) gegeven - indicatie voor persoonlijke verzorging naar een omvang van 4 tot 6,9 uur per week (klasse 3) voor de periode van 24 december 2008 tot en met 23 december 2013 is daarbij gehandhaafd.
Het standpunt van appellant dat het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het besluit van 30 juli 2009 op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, deelt de Raad niet. Er heeft een huisbezoek plaatsgevonden en de adviserend arts beschikte over actuele informatie van zowel de huisarts als de behandelend specialist van appellant. Gelet op het bepaalde in de artikelen 6 en 7 van het Zorgindicatiebesluit kon en mocht de adviserend arts een eigen lichamelijk onderzoek achterwege laten.
Voor de stelling van appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de handfunctie niet dusdanig beperkt is dat dit leidt tot een belemmering bij het verzorgen van nagels en het opzetten van het zuurstofmasker, ziet de Raad geen aanknopingspunten. Appellant heeft noch bij zijn aanvraag noch bij het huisbezoek melding gemaakt van handklachten. In de medische informatie van de behandelend artsen, waarover de medisch adviseur beschikte, is geen aanwijzing te vinden voor - ten tijde in geding bestaande - handklachten. Voor deze klachten heeft appellant zich pas begin 2010 voor het eerst tot de huisarts gewend.
Hoewel de Raad onvoldoende gemotiveerd acht, waarom in dit geval is afgeweken van de in de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ opgenomen norm voor ‘gedeeltelijk uitkleden’ en ‘gedeeltelijk aankleden’ (norm: 10 minuten per activiteit en geïndiceerd: 7,5 minuut per activiteit), kan dit niet leiden tot een vernietiging van het besluit van 30 juli 2009. Ook als wordt uitgegaan van 10 minuten per activiteit (of zelfs van 15 minuten voor volledig aankleden respectievelijk volledig uitkleden) in een frequentie van twee maal per dag, resulteert dit in een urenomvang die valt binnen de geïndiceerde klasse 3. Overigens valt ook de door appellant gewenste indicering voor het verzorgen van zijn nagels en het opzetten van het zuurstofmasker (grotendeels) binnen de bandbreedte van klasse 3.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
A.C. Oomkens G.M.T. Berkel-Kikkert
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep