ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1314
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de uitkering op grond van de Ziektewet en de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De appellant, die werkzaam was als medewerker accounting bij Delta Lloyd Services B.V., had zich op 28 september 2010 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Zijn arbeidsovereenkomst werd beëindigd per 1 oktober 2010. Na een bezoek aan een verzekeringsarts op 2 februari 2011, werd geconcludeerd dat de appellant vanaf 3 februari 2011 weer geschikt was voor zijn arbeid. De uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd per die datum beëindigd. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door het Uwv op 18 maart 2011.
In hoger beroep betwistte de appellant de uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de conclusie van het Uwv. De rechtbank had vastgesteld dat de (bezwaar)verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hadden uitgevoerd naar de gezondheidstoestand van de appellant en dat er geen beperkingen waren aangenomen. De appellant voerde aan dat hij niet in staat was om zijn arbeid te verrichten en dat het Uwv onvoldoende aandacht had besteed aan zijn klachten, waarbij hij verwees naar symptomen van het syndroom van Asperger.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die zijn standpunt konden onderbouwen. De door de appellant ingebrachte informatie over het syndroom van Asperger was te algemeen en niet specifiek genoeg om zijn situatie te onderbouwen. De Raad concludeerde dat er geen reden was om een onafhankelijk deskundige in te schakelen, zoals door de appellant was verzocht. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.