ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1308

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3097 WWB + 13/325 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens overschrijding vakantieperiode en beoordeling zeer dringende redenen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante op de grond dat zij de wettelijk toegestane vakantieperiode van vier weken heeft overschreden. Appellante verbleef van 26 januari 2010 tot 9 maart 2010 in de Dominicaanse Republiek. Het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) heeft op 25 maart 2010 de bijstand van appellante ingetrokken voor de periode van 24 februari 2010 tot en met 8 maart 2010. Dit besluit werd door de voorzitter van het dagelijks bestuur ongegrond verklaard, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Assen verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bestreden besluit niet bevoegd was genomen. De Raad stelde vast dat de bevoegdheid om te beslissen op het bezwaar bij het dagelijks bestuur lag en niet bij de voorzitter.

Na een tussenuitspraak heeft het dagelijks bestuur op 2 februari 2012 een nieuw besluit genomen, dat het bevoegdheidsgebrek herstelde. De Raad oordeelde dat appellante geen recht had op bijstand wegens overschrijding van de maximale vakantieduur. Appellante voerde aan dat er zeer dringende redenen waren om haar bijstand te verlenen, omdat haar vader ernstig ziek was en op sterven lag. Echter, de Raad oordeelde dat de omstandigheden van appellante niet de conclusie rechtvaardigden dat er sprake was van zeer dringende redenen volgens artikel 16, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB).

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van 16 augustus 2010 gegrond, terwijl het beroep tegen het besluit van 2 februari 2012 ongegrond werd verklaard. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 1.888,-- werden begroot, en het dagelijks bestuur werd verplicht het griffierecht van € 153,-- aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

11/3097 WWB, 13/325 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 14 april 2011, 10/582 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeente AA en Hunze, Assen en Tynaarlo (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 12 februari 2013
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 27 december 2011, LJN BV0136, een tussenuitspraak gedaan. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het dagelijks bestuur op 2 februari 2012 een nieuw besluit genomen.
Mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om namens appellante zijn zienswijze over dit besluit naar voren te brengen.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1. De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak van 27 december 2011 voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij bij zijn oordeelsvorming uitgaat. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellante, die bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft van 26 januari 2010 tot 9 maart 2010 in de Dominicaanse Republiek verbleven.
1.2. Bij besluit van 25 maart 2010 heeft het dagelijks bestuur van de ISD de bijstand van appellante ingetrokken over de periode van 24 februari 2010 tot en met 8 maart 2010 op de grond dat appellante de wettelijk toegestane vakantieperiode van vier weken heeft overschreden.
1.3. Bij besluit van 16 augustus 2010 (bestreden besluit 1) heeft de voorzitter van het dagelijks bestuur het tegen het besluit van 25 maart 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
3. Bij de tussenuitspraak heeft de Raad geoordeeld dat het bestreden besluit 1 niet bevoegd is genomen, omdat de bevoegdheid te beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 25 maart 2010 berust bij het dagelijks bestuur en niet bij de voorzitter van het dagelijks bestuur.
4. Het dagelijks bestuur heeft met zijn besluit van 2 februari 2012 (bestreden besluit 2) het door de Raad geconstateerde bevoegdheidsgebrek dat aan het bestreden besluit 1 kleefde hersteld.
5. De Raad komt op grond van wat in de tussenuitspraak en in deze uitspraak is overwogen tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met de wet.
6. Het bestreden besluit 2 wordt met toepassing van artikel 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb bij het geding in hoger beroep betrokken.
6.1. Aan het bestreden besluit 2, dat inhoudelijk gelijk is aan het bestreden besluit 1, heeft het dagelijks bestuur, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Appellante had gedurende de periode van 24 februari 2010 tot en met 8 maart 2010 geen recht op bijstand wegens overschrijding van de maximale vakantieduur. Er is geen sprake van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB op grond waarvan aan appellante over die periode toch bijstand had moeten worden verleend.
7. De Raad overweegt met betrekking tot het bestreden besluit 2 het volgende.
7.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d (thans: e), van de WWB heeft geen recht op bijstand degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.
7.2. Vaststaat dat appellante langer dan de toegestane periode van vier weken buiten Nederland verblijf heeft gehouden. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 15 juni 2009, LJN BK3316) is de reden van het (langduriger) verblijf buiten Nederland op zichzelf niet van belang.
7.3. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB kan toch bijstand worden verleend, indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Appellante heeft zich beroepen op zeer dringende redenen. Zij heeft aangevoerd dat zij naar de Dominicaanse Republiek moest afreizen, omdat haar vader ernstig ziek was en op sterven lag. Nadat haar vader op 1 februari 2010 was overleden, heeft zij langer in dat land verbleven, omdat er samen met haar familie veel zaken moesten worden geregeld.
7.4. Voor zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 1 december 2009, LJN BK6576) is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Eveneens volgens vaste rechtspraak (CRvB 8 maart 2005, LJN AT4471) kunnen die dringende redenen uitsluitend betrekking hebben op degene die, hoewel hij geen recht heeft op bijstand, niettemin voor bijstand in aanmerking wil komen.
7.5. De Raad is met de rechtbank en het dagelijks bestuur van oordeel dat wat appellante heeft aangevoerd over het overlijden van haar vader en het moeten regelen van familiezaken niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake was van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Vaststaat immers dat het langere verblijf van appellante in de Dominicaanse Republiek niet te maken had met haar eigen situatie.
7.6. Gelet op 7.1 tot en met 7.5 dient het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond te worden verklaard.
8. Aanleiding bestaat het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 944,-- in beroep en op € 944,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep van appellante tegen het besluit van 16 augustus 2010 gegrond en vernietigt dit besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 2 februari 2012 ongegrond;
- veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.888,--;
- bepaalt dat het dagelijks bestuur aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) R.B.E. van Nimwegen