ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-1816 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na intrekking van de WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A. te B. tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 december 2011, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), maar deze was per 13 juli 2006 ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Appellant meldde zich op 30 december 2010 ziek vanwege nek- en liesklachten en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Na een beoordeling door een verzekeringsarts werd appellant op 27 juli 2011 hersteld verklaard en werd zijn ZW-uitkering beëindigd. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant tegen deze beslissing ongegrond, wat leidde tot de rechtszaak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn om het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts of de uitkomst daarvan onjuist te achten. De Raad stelt vast dat de klachten van appellant door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts in de beoordeling zijn betrokken. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat appellant op medische gronden geschikt is voor de functies die hem eerder waren toegewezen in het kader van de WAO. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen reden was om het bestreden besluit van het Uwv te herzien.

In hoger beroep herhaalt appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad oordeelt dat deze niet zijn onderbouwd met objectieve medische gegevens. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het Uwv van een juiste maatstaf arbeid is uitgegaan. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/1816 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 december 2011, 11/7442 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 2 januari 2013, waar partijen - met bericht van verhindering - niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Met ingang van 13 juli 2006 is de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ingetrokken, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 15%. Vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet heeft appellant zich met ingang van 30 december 2010 ziek gemeld vanwege nek- en rechter liesklachten. Aan hem is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Nadat appellant is gezien door een verzekeringsarts is hij bij besluit van 27 juli 2011 hersteld verklaard en is zijn ZW-uitkering met ingang van 28 juli 2011 beëindigd. De verzekeringsarts heeft in dit verband overwogen dat het beter gaat met de nekklachten. Appellant is niet meer onder behandeling van de fysiotherapeut en gebruikt geen pijnstillers voor de nek. Verder laat onderzoek geen liesbreuk zien.
1.3. Bij besluit van 13 september 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 juli 2011 ongegrond verklaard. De bezwaarverzekeringsarts heeft in verband met de liesklachten informatie ingewonnen bij de huisarts en in zijn rapport van 13 september 2011 uiteengezet dat er geen afwijkingen zijn gevonden als verklaring voor de liesklachten van appellant. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant op medische gronden geschikt is te achten voor de hem in het kader van de WAO geduide functies.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er geen aanknopingspunten om het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts of de uitkomst daarvan onjuist te achten.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Gelet op de liesklachten in samenhang bezien met zijn overige lichamelijke en psychische klachten acht appellant zich niet in staat tot het vervullen van een van de hem eerder geduide functies.
4.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad dient onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt echter in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering op grond van de WAO. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de WAO. Gelet hierop is het Uwv van een juiste maatstaf arbeid uitgegaan.
4.2. Hetgeen appellant heeft aangevoerd maar in hoger beroep evenmin als in beroep heeft onderbouwd met objectief medische gegevens, is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken. De door appellant geuite klachten zijn door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts kenbaar en nadrukkelijk in de beoordeling betrokken. Uit de door de bezwaarverzekeringsarts verkregen inlichtingen van de huisarts volgt dat door de radioloog bij een echografie geen verklaring is gevonden voor de liesklachten en er geen liesbreuk aantoonbaar is. Met betrekking tot de - eerst in bezwaar aangevoerde - psychische klachten heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat er bij onderzoek geen aanwijzing is voor een psychische stoornis. De Raad merkt daarbij nog op dat niet gebleken is dat appellant ten tijde hier in geding onder behandeling was voor deze klachten. Aan de eigen opvatting van appellant aangaande zijn gezondheidstoestand kan niet dat gewicht worden toegekend dat hij daaraan gehecht wil zien.
4.3. Het in 4.1 en 4.2 overwogen leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) Z. Karekezi