11/2426 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 10 maart 2011, 10/407 (aangevallen uitspraak)
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G. Burgers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv een arbeidskundig rapport overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2012. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.
1. Met een daartoe bestemd formulier, gedagtekend 28 april 2009, heeft appellante - geboren [in] 1987 - een uitkering ingevolge de toen geldende Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd.
2. Bij besluit van 5 maart 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar gehandhaafd, zijn besluit van 5 augustus 2009 tot afwijzing van appellantes aanvraag om een Wajong-uitkering, omdat niet is gebleken dat zij per 13 juni 2005 voor minimaal 25% arbeidsongeschikt was.
3.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geen grond gezien om de medische beoordeling door de verzekeringsartsen voor onzorgvuldig te houden. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat voor het oordeel dat het Uwv een psychiater had moeten inschakelen evenmin grond is, omdat de ingezonden (medische) stukken geen beredeneerd ander oordeel geven over appellantes belastbaarheid rond de datum in geding.
3.2. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de mogelijkheden van appellante in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 februari 2010 zijn overschat. De rechtbank heeft hierbij van belang geacht dat appellante, ondanks de vastgestelde persoonlijkheidsstoornis NAO, zij haar VMBO-diploma heeft behaald, tot 2008/2009 in verschillende dienstverbanden heeft gefunctioneerd en pas in april 2009 vanwege haar psychische klachten is doorverwezen. Dat appellante op de datum in geding beperkt was vanwege kortademigheid en hooikoorts is niet aannemelijk gemaakt. Appellantes stelling dat zij in het geheel niet in staat was om arbeid te verrichten wordt niet door de voorhanden zijnde medische stukken onderbouwd.
3.3. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies pas in beroep van een afdoende motivering zijn voorzien, zodat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond heeft verklaard, het bestreden heeft vernietigd en heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
4. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Met verwijzing naar de ingebrachte (medische) informatie heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat haar beperkingen zijn onderschat. Voorts heeft appellante gesteld dat zij met veel moeite haar VMBO-diploma heeft behaald en dat van langdurige dienstverbanden nooit sprake is geweest. Appellante heeft de Raad verzocht om een deskundige in te schakelen. Ten slotte heeft appellante verzocht om haar een schadevergoeding toe te kennen in de vorm van de wettelijke rente over de haar ten onrechte onthouden uitkeringstermijnen.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
5.2. De gronden die appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht zijn (in essentie) gelijk aan de gronden die zij in de beroepsfase heeft aangevoerd. In hoger beroep heeft appellante ter onderbouwing van haar stellingen geen nieuwe (medische) stukken ingebracht.
5.3. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat in hetgeen appellante naar voren heeft gebracht geen aanleiding is gezien om het oordeel van het Uwv voor onjuist te houden. De aangevallen uitspraak van de rechtbank, zoals (samengevat) weergegeven in 3.1 tot en met 3.3, wordt onderschreven, nu in de voorhanden zijnde (medische) gegevens geen aanknopingspunten zijn aangetroffen voor het oordeel dat appellantes beperkingen per 13 juni 2005, zoals weergegeven in de FML van 25 februari 2010, onjuist zijn weergegeven.
5.4. Dat appellante met de nodige moeite haar VMBO-diploma heeft gehaald en dat van langdurige dienstverbanden nooit sprake is geweest maakt het voorgaande niet anders. Van belang wordt namelijk geacht dat appellante ten tijde van de datum in geding in staat is gebleken om een diploma te behalen en daarnaast arbeid van enige omvang te verrichten.
5.5. Voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, zoals door appellante is verzocht, bestaat gezien het vorenstaande geen aanleiding.
5.6. Gelet op de overwegingen 5.1 tot en met 5.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden bevestigd. Dit brengt met zich dat het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en E.J. Govaers en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2013.