ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0104

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4369 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand wegens gebrek aan bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand door appellant, die zich in een financieel benarde situatie bevond. Appellant had bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten, opknapkosten en een waarborgsom voor zijn nieuwe woning. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat de kosten volgens hen konden worden bestreden uit het inkomen van appellant, hetzij door middel van reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. Appellant voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die zijn aanvraag rechtvaardigden, waaronder zijn leeftijd, gezondheidsproblemen en het feit dat hij geen eigen goederen bezat na zijn verhuizing.

De Raad beoordeelde de feiten en omstandigheden van de zaak en concludeerde dat de kosten waarvoor appellant bijstand had aangevraagd, niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De Raad stelde vast dat de verhuizing van appellant voorzienbaar was en dat hij geruime tijd bijstand had ontvangen. Bovendien was er geen bewijs dat zijn inkomen te laag was om voor de kosten te reserveren. De Raad merkte op dat de door het college gehanteerde werkvoorschriften duidelijk maakten dat bijstandsverlening voor verhuizing en woninginrichting alleen mogelijk is in bijzondere situaties, wat in dit geval niet aan de orde was.

De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond had verklaard, werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant geen recht had op bijzondere bijstand, omdat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in de wet. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/4369 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2011, 11/1951 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 29 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft desgevraagd een reactie aan de Raad gezonden
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2012. Voor appellant is verschenen mr. Wittensleger. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.A. Veenendaal.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 30 november 2010 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand ten behoeve van zijn woning voor inrichtingskosten, opknapkosten en een waarborgsom en de eerste maand huur ingediend.
1.2. Bij besluit van 24 januari 2011 heeft het college de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand afgewezen. Bijzondere bijstand voor de woninginrichting wordt niet noodzakelijk geacht op de grond dat appellant hiervoor had kunnen reserveren.
1.3. Bij besluit van 7 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 24 januari 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de kosten van woninginrichting behoren tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke in beginsel dienen te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening voor dergelijke kosten is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank vloeien de kosten niet voort uit bijzondere omstandigheden aangezien de verhuizing van appellant voorzienbaar was.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de kosten wel degelijk voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden en dat deze bestaan uit:
-de leeftijd van appellant, bijna 65 jaar;
-het feit dat appellant geen eigen goederen bezat omdat hij is verhuisd van een kamer naar een eigen woonruimte;
-de ernstige gezondheidsproblematiek bestaande uit de gevolgen van een herseninfarct en psychische klachten;
-het feit dat appellant voor de gevraagde kosten geen lening kon afsluiten.
Voorts acht appellant het gemeentelijk beleid met betrekking tot de mogelijkheid voor bijzondere bijstandsverlening onredelijk of anderszins onjuist en stelt hij zich op het standpunt dat het beleid niet - of althans onvoldoende - voorziet in situaties als deze.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De door de bestuursrechter te beoordelen periode strekt zich uit van 30 november 2010 tot en met 24 januari 2011.
4.2. De kosten waarvoor bijstand is gevraagd worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3. In paragraaf 9.5.9 van de door het college gehanteerde Werkvoorschriften van de gemeente Amsterdam is bepaald dat de kosten voor een verhuizing en woninginrichting niet voor bijstandsverlening in aanmerking komen. Alleen in bijzondere situaties, waar sprake is van bijzondere medische of sociale redenen die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maken, terwijl geen beroep op een voorliggende voorziening mogelijk is, kan bijstand voor deze kosten worden verstrekt. De Raad merkt dit gedeelte van de werkvoorschriften, anders dan het college, aan als een nadere uitwerking van het begrip bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB indien het gaat om bijzondere bijstand voor kosten die verband houden met een verhuizing en woninginrichting. Voorbeelden van dergelijke bijzondere situaties zijn genoemd in paragraaf 9.5.9.3 van de Werkvoorschriften.
4.4. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. Niet in geschil is dat appellant geruime tijd bijstand ontving en dat de verhuizing van appellant, gelet op zijn inschrijving bij Woningnet van 30 oktober 2009, voorzienbaar was. De beschikbare gegevens bieden geen aanknopingspunten om te oordelen dat het inkomen van appellant te laag was om voor de hier aan de orde zijnde kosten van inrichting te kunnen reserveren. Desgevraagd heeft het college bij brief van 17 december 2012 uiteengezet dat geen sprake was van een medische reden die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maakte. Het herseninfarct waardoor appellant na de verhuizing werd getroffen was niet van invloed op de aanvraag.
4.5. Uit wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd geen uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB, zodat appellant geen recht heeft op bijzondere bijstand.
4.6. Ter zitting van de Raad heeft appellant gewezen op paragraaf 9.5.10 van de Werkvoorschriften waarin is bepaald dat ouderen van 65 jaar en ouder, onder bepaalde voorwaarden, bij een noodzakelijke verhuizing bijstand om niet kunnen krijgen. Ten tijde van de hier ter beoordeling voorliggende aanvraag van 30 november 2010 was appellant nog geen 65 jaar, zodat deze regeling destijds niet op appellant van toepassing was.
4.7. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens
HD