ECLI:NL:CRVB:2013:BY9657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6939 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling recht op loongerelateerde WGA-uitkering en medische beoordeling van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het recht op een loongerelateerde WGA-uitkering voor appellant, die zich ziek had gemeld in verband met lichamelijke klachten. Appellant, die als magazijnmedewerker werkte, had op 3 juli 2008 zijn ziekte gemeld en op 20 april 2010 een uitkering ingevolge de Wet WIA aangevraagd. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 1 juli 2010 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij het verlies aan verdienvermogen op 52% is vastgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de medische beperkingen van appellant niet waren onderschat en dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen, en heeft aanvullende medische stukken ingediend ter ondersteuning van zijn betoog.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek adequaat was. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De nieuw ingediende medische gegevens van de psychiater en fysiotherapeut zijn niet relevant voor de datum in geding, en de Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/6939 WIA Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2011, 11/1215 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 januari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2012. Partijen zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitvoerige weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker in een kledingzaak en heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet op 3 juli 2008 ziek gemeld in verband met lichamelijke klachten, onder meer als gevolg van schommelingen van zijn bloedsuikerspiegel. Op 20 april 2010 heeft hij een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.3. Bij besluit van 30 juli 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 1 juli 2010 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet WIA ontstaat, waarbij is vastgesteld dat het verlies aan verdienvermogen van appellant 52% bedraagt.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 21 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 30 juli 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat, op grond van de beschikbare gegevens, de medische beperkingen van appellant niet zijn onderschat. De rechtbank wijst er daarbij op dat het bij de vaststelling van de beperkingen dient te gaan om beperkingen die een medisch en objectiveerbaar gevolg zijn van ziekte. Enkel de eigen subjectieve opvatting van appellant inzake de ernst van zijn beperkingen en de noodzaak tot een verdergaande urenbeperking is in het licht van het wettelijk arbeidsongeschiktheidscriterium onvoldoende om twijfel op te roepen aan de juistheid van de ten aanzien van hem vastgestelde belastbaarheid en voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking dan het Uwv heeft aangenomen. Nu er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit zijn er voorts naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten voor de conclusie dat appellant in medisch opzicht niet in staat zou zijn om de geduide functies te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij vanwege lichamelijke en psychische problemen als gevolg van diabetes mellitus meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen. Hij kan de geduide functies niet vervullen en moet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt worden geacht. Ter ondersteuning van zijn betoog heeft appellant een brief van de psychiater E. Morsch van 25 mei 2011 en een brief van de fysiotherapeut R. Cornelisz van 26 november 2012 ingezonden.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. De rechtbank heeft, uitgaande van de gedingstukken die voorlagen op het moment dat de rechtbank uitspraak deed, met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Met de rechtbank kan worden vastgesteld dat door de verzekeringsarts(en) voldoende gemotiveerd is waarom de in beroep nog overgelegde stukken geen aanleiding hebben gegeven om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen.
4.2. Ten aanzien van hetgeen in hoger beroep door appellant is aangevoerd kan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts worden gevolgd zoals dat blijkt uit zijn rapport van 27 november 2012. Omdat het appellant niet lukt een adequate regulatie van de diabetes mellitus te bereiken, is hij door de internist verwezen naar de psychiater. Tijdens de hoorzitting op 2 december 2010 is gebleken dat appellant de gemaakte afspraken met de psychiater niet is nagekomen en in ieder geval tijdens de laatste afspraak op 4 januari 2010 niet is verschenen. Nu uit de brief van de psychiater Morsch van 25 mei 2011 kan worden opgemaakt dat appellant kennelijk opnieuw naar hem is verwezen en door hem gezien is op 20 mei 2011, trekt de bezwaarverzekeringsarts de conclusie dat omstreeks de datum in geding van enige psychiatrische behandeling geen sprake was. De nieuw ingezonden gegevens zien alleen daarom al niet op deze datum. Voorts concludeert de bezwaarverzekeringsarts dat de psychische klachten van appellant blijkbaar niet dermate ernstig waren dat hij zelf noodzaak zag tot eerdere behandeling. Zo appellant zich kort na de hoorzitting op 2 december 2010 tot de huisarts zou hebben gewend met verzoek om verwijzing dan zag ook deze blijkbaar geen reden tot verwijzing met voorrang. Daarbij merkt de bezwaarverzekeringsarts tevens op dat hij bij eigen onderzoek tijdens de hoorzitting geen tekenen van een relevante stemmingsstoornis heeft gezien. Ten slotte blijkt uit de ingezonden gegevens van Morsch evenmin dat er omstreeks mei 2011 sprake was van een zodanig ernstige psychiatrische stoornis dat daardoor meer beperkingen zouden moeten worden opgenomen dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 30 juni 2010 is gedaan.
4.3. De brief van de fysiotherapeut Cornelisz van 26 november 2012 vermeldt dat appellant sinds 13 december 2011 onder behandeling is. De hierin verstrekte informatie ziet daarom niet op de datum in geding.
4.4. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting kan worden volstaan met verwijzing naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad maakt deze overwegingen tot de zijne.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) G.J. van Gendt