ECLI:NL:CRVB:2013:BY9655

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/6849 WAO + 12/1282 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen twee eerdere uitspraken van de rechtbank Zutphen. De eerste zaak betreft de toekenning van een WAO-uitkering aan appellante, die sinds december 1995 een uitkering ontvangt op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Het Uwv had in 2011 besloten de WAO-uitkering per 6 januari 2011 te beëindigen, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de gezondheidstoestand van appellante correct was ingeschat. De rechtbank bevestigde dat er geen twijfel bestond over de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de door appellante geclaimde rugklachten niet leidden tot verdergaande beperkingen. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen.

In de tweede zaak ging het om de beoordeling van appellante's arbeidsongeschiktheid in het kader van de Ziektewet (ZW). Appellante had zich opnieuw ziek gemeld en het Uwv had geoordeeld dat zij per 11 juli 2011 in staat was tot het verrichten van haar arbeid. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. Ook in deze zaak werd het hoger beroep van appellante afgewezen. De Raad concludeerde dat de medische beoordeling van appellante door de (bezwaar)verzekeringsarts correct was en dat er geen nieuwe medische afwijkingen waren vastgesteld die de eerdere beoordelingen in twijfel trokken.

Uitspraak

11/6849 WAO en 12/1282 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zutphen van 23 november 2011, 11/1024 (aangevallen uitspraak 1) en van 29 februari 2012, 11/1618 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 januari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.J.M. Kobossen, advocaat, tegen beide uitspraken hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 7 december 2012, waar beide partijen niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
Ten aanzien van 11/6849 WAO
1.1. Aan appellante is sinds december 1995 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Bij beslissing op bezwaar van 22 juni 2011 (bestreden besluit 1) is het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit tot beëindiging van de WAO-uitkering per 6 januari 2011 ongegrond verklaard.
1.2. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, waarbij zij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek met de vereiste zorgvuldigheid is uitgevoerd. Gelet op de voorhanden zijnde medische gegevens heeft het Uwv de gezondheidstoestand van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van haar arbeidsvermogen op 6 januari 2011 niet onjuist ingeschat. De door appellante aangevoerde gronden noch de nader ingezonden informatie van haar behandelende reumatoloog en haar huisarts geven aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank acht de geschiktheid van de voorgehouden functies vervolgens afdoende gemotiveerd door de bezwaararbeidsdeskundige. Nu pas in de beroepsfase een volledige toelichting op de voorgehouden functies is gegeven, heeft de rechtbank aanleiding gezien tot vernietiging van het bestreden besluit en heeft zij bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
2. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Hiertoe is verwezen naar de gronden van het bezwaarschrift en het beroepschrift, waarin is aangevoerd dat er sprake is van een onzorgvuldige medische beoordeling en dat onvoldoende onderbouwd is dat de medische situatie van appellante verbeterd is ten opzichte van de periode vóór de datum in geding, toen zij nog een volledige WAO-uitkering had. Ter onderbouwing is ingediend een brief van orthopedisch chirurg L. Hollmann van 6 december 2011.
3.1. De Raad overweegt het volgende.
3.2. Appellante heeft aangevoerd dat door het Uwv onvoldoende met medische stukken is onderbouwd dat er sprake is van verbetering in haar ziektebeeld vergeleken met de situatie vanaf 1994. Uit het dossier blijkt echter dat haar sinds 1995 een volledige WAO-uitkering is toegekend op arbeidskundige gronden. Dit houdt in dat destijds op basis van de medische beoordeling onvoldoende passende functies konden worden geselecteerd. Bij herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid in 2004 bleek dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht, maar in verband met zwangerschap en bevalling werd de herziening van de uitkering uitgesteld. In 2007 werd de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante wederom uitgesteld omdat appellante op korte termijn een operatie moest ondergaan. Uiteindelijk vond in september 2010 de onderhavige herbeoordeling plaats. Hierbij heeft de verzekeringsarts, na lichamelijk en psychisch onderzoek van appellante en mede op basis van de door de huisarts ingezonden uitdraai van het huisartsjournaal van 16 september 2010, vastgesteld dat er bij appellante sprake was van beperkingen ten gevolge van een (somatoforme) pijnstoornis na whiplashtrauma, fibromyalgie, knieklachten links en spanningsklachten. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 september 2010 zijn onder andere beperkingen ten aanzien van deadlines en conflicthantering aangenomen naast (lichte) locomotoire functiebeperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft nog informatie van de huisarts, gedateerd 31 mei 2011, ontvangen en deze betrokken bij zijn medische beoordeling, waarna hij, op basis van dossierstudie, tot de conclusie kwam dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts juist was.
3.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het niet noodzakelijk dat de bezwaarverzekeringsarts in alle gevallen lichamelijk onderzoek verricht bij een verzekerde. Er zijn situaties mogelijk waarin een medische beoordeling op basis van dossierstudie door de bezwaarverzekeringsarts volstaat. Terecht en met een juiste motivering heeft de rechtbank overwogen dat in de onderhavige zaak geen sprake is van onzorgvuldig medisch onderzoek door de (bezwaar-)verzekeringsarts. De Raad ziet verder evenmin als de rechtbank aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de nagekomen informatie van de behandelende reumatoloog van 19 december 2006 en de huisarts van 28 september 2011 evenmin aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van de FML, nu hierin rekening is gehouden met de pijnklachten van appellante. Op de in hoger beroep ingezonden informatie van de behandelende orthopedisch chirurg Hollmann van 6 december 2011 is in de parallel lopende beroepsprocedure bij de rechtbank ten aanzien van het bestreden besluit 2 gereageerd door de bezwaarverzekeringsarts Durlinger bij rapportage van 7 februari 2012. De Raad ziet geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat de informatie van Hollmann niet hoeft te leiden tot bijstelling van de FML.
3.4. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet.
3.5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Ten aanzien van 12/1282 ZW
4.1. Appellante heeft zich op 31 maart 2011 opnieuw ziek gemeld. Bij besluit van 6 juli 2011 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij per 11 juli 2011 in staat wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid. Bij bestreden besluit 2 heeft het Uwv het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
4.2. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsartsen. De rechtbank acht afdoende gemotiveerd door de bezwaarverzekeringsarts dat de door appellante in beroep overgelegde brieven van haar huisarts en behandelend orthopedisch chirurg geen aanleiding geven tot het aannemen van verdergaande rugbeperkingen dan aangenomen.
5. In hoger beroep heeft appellante de gronden van het bezwaarschrift en beroepschrift in eerste aanleg herhaald. Er is geen sprake van hersteld zijn, appellante is in ernstiger mate beperkt dan aangenomen en kan niet zelfstandig werken. Ten onrechte hebben de verzekeringsartsen geen informatie ingewonnen bij de behandelende sector. Zij heeft ter onderbouwing stukken ingediend die betrekking hebben op een in februari 2012 gestelde indicatie WSW (Wet Sociale Werkvoorziening).
6.1. De Raad overweegt het volgende.
6.2. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad dient onder “zijn arbeid” in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt echter in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de WAO.
6.3. Appellante heeft zich op 31 maart 2011 opnieuw ziek gemeld vanwege toegenomen pijnklachten. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht op 6 juli 2011 en vastgesteld dat geen sprake is van nieuwe medische afwijkingen ten opzichte van de door de verzekeringsarts tijdens de WAO-herbeoordeling in september 2010 vastgestelde medische afwijkingen in verband met een (somatoforme) pijnstoornis na whiplastrauma, fibromyalgie, knieklachten links en spanningsklachten. De toegenomen pijnklachten van appellante zijn niet te relateren aan een veranderd ziektebeeld en om die reden wordt appellante dan ook onveranderd geschikt geacht voor de voorgehouden functies. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens op 16 augustus 2011 appellante eveneens lichamelijk en psychisch onderzocht en is, mede op basis van de door de huisarts opgestuurde uitdraai van het huisartsjournaal van 28 september 2011, tot de conclusie gekomen dat het oordeel van de verzekeringsarts juist is. Appellante heeft tijdens de procedure bij de rechtbank nog stukken ingediend van haar huisarts, gedateerd 7 november 2011 en van haar behandelend orthopedisch chirurg van 6 december 2011.
6.4. Terecht en op basis van een juiste motivering heeft de rechtbank geconcludeerd dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Terecht ook heeft de rechtbank geconcludeerd dat er op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de door appellante geclaimde lage rugklachten leiden tot verdergaande beperkingen dan aangenomen in de FML van september 2010. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de overgelegde informatie van de huisarts en de orthopedisch chirurg niet afdoen aan de juistheid van de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts.
6.5. Aan de in februari 2012 verleende WSW-indicatie en de daaraan ten grondslag liggende (medische) rapportages hecht de Raad niet die waarde die appellante eraan gehecht wenst te zien. Het wettelijk toetsingskader van de WSW verschilt wezenlijk van die van de ZW en bovendien zien de medische rapportages in het kader van de WSW niet op de medische situatie van appellante op de datum in geding, 11 juli 2011.
6.6. Gelet op de voorhanden (medische) stukken ziet de Raad geen grond voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van appellante door de (bezwaar)verzekeringsarts ten aanzien van de de datum in geding, 11 juli 2011. Overigens heeft appellante zelf ook te kennen gegeven bij de (bezwaar)verzekeringsarts dat in haar medische situatie sinds 6 januari 2011 niets veranderd is maar dat zij in toenemende mate pijnklachten ervaart.
6.7. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt aangevallen uitspraak 1 voor zover aangevochten;
- bevestigt aangevallen uitspraak 2.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) G.J. van Gendt