11/3829 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 mei 2011, 10/6391 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam (appellant)
Datum uitspraak: 15 januari 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. E.K. Christiaansen, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. C.M. Slijkerman. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Christiaansen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene heeft op 28 april 2010 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Appellant heeft betrokkene bij brief van 12 mei 2010 verzocht om vóór 28 mei 2010 nadere stukken in te leveren. Daarbij heeft appellant meegedeeld dat, indien de gevraagde gegevens niet of niet volledig binnen die termijn in zijn bezit zijn, besloten zal worden om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Uit de rapportage van 8 juni 2010 blijkt dat de moeder van betrokkene op 25 mei 2010 heeft gebeld naar de Afdeling Samenleving, sectie Werk, Inkomen en Zorg. Haar is gezegd dat de behandelaar van de aanvraag niet aanwezig was en dat zij op 26 mei 2010 terug kon bellen. De moeder van betrokkene heeft niet meer gebeld en betrokkene heeft de gevraagde stukken niet verstrekt.
1.3. Bij besluit van 22 juni 2010, verzonden op 23 juni 2010, heeft appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten de aanvraag van betrokkene niet in behandeling te nemen. Daaraan heeft appellant ten grondslag gelegd dat betrokkene, ondanks de hem daartoe geboden termijn om het verzuim te herstellen, de gevraagde stukken niet heeft ingeleverd.
1.4. Bij besluit van 19 oktober 2010, verzonden op 27 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 22 juni 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant het door hem ingenomen standpunt dat betrokkene in staat moest worden geacht tot het inschakelen van iemand om hem behulpzaam te zijn bij de afwikkeling van de bijstandsaanvraag onvoldoende overtuigend heeft onderbouwd. Er zijn voldoende aanwijzingen dat de psychische toestand van betrokkene in de weg stond aan het zelfstandig afwikkelen van de aanvraag en maakte dat hij niet in staat was om eigener beweging hulp te zoeken en te beoordelen wie hem adequaat zou kunnen begeleiden. Voor zover dit nog onvoldoende bekend was bij appellant ten tijde van het primaire besluit had het in ieder geval bij de beslissing op bezwaar in de rede gelegen om, naar aanleiding van de overgelegde medische stukken, nader te onderzoeken waarom betrokkene niet had gereageerd en enige coulance te betrachten en niet zonder meer vast te houden aan de eigen verantwoordelijkheid van betrokkene. De rechtbank is van oordeel dat appellant daarom niet bevoegd was om met toepassing van artikel 4:5 van de Awb de buiten behandelingstelling van de aanvraag te handhaven.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant stelt zich op het standpunt dat voor zover de psychische gesteldheid van betrokkene zelfstandig handelen en functioneren in de weg staat, hij wel in staat wordt geacht tot het inschakelen van hulpverleners die hem adequaat kunnen begeleiden. Betrokkene had zo mogelijk via de zorgmentor van de Brijderstichting, ingeschakelde familieleden of een andere belangenbehartiger contact kunnen opnemen teneinde een redelijke termijn af te spreken om de gevraagde gegevens alsnog te verstrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor het in behandeling nemen van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Niet in geschil is dat de gevraagde gegevens voor de beslissing op de aanvraag van betrokkene nodig zijn, dat appellant betrokkene in de gelegenheid heeft gesteld de aanvraag aan te vullen en dat die aanvulling niet binnen de aan betrokkene gegeven termijn, die eindigde op 28 mei 2010, heeft plaatsgevonden. Ten tijde van het nemen van het besluit van 22 juni 2010 was daarom voldaan aan de in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb gestelde voorwaarden om de aanvraag niet te behandelen. Appellant was dan ook bevoegd de aanvraag buiten behandeling te stellen.
4.3. In geschil is of appellant in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. Daarvoor is bepalend of betrokkene zelf in staat moet worden geacht om hulp in te schakelen bij de afwikkeling van zijn bijstandsaanvraag.
4.4. Ter zitting heeft betrokkene verklaard dat hij zijn post altijd ongeopend aan zijn schoonzus geeft, omdat hij geen verstand heeft van aanvragen en rekeningen. Zijn schoonzus regelt zijn zaken. Betrokkene heeft naar zijn zeggen ook ten tijde van de onderhavige bijstandsaanvraag zijn post ongeopend aan zijn schoonzus gegeven.
4.5. Uit 4.4 blijkt dat betrokkene inziet dat hij zelf niet in staat is zijn zaken adequaat te regelen, dat hij daarvoor de hulp van derden moet inschakelen en daartoe ook in staat is. Daarom heeft hij de hulp van zijn schoonzus ingeroepen. Uit het dossier blijkt dat deze schoonzus (samen met haar echtgenoot) betrokkene vaker helpt met het behandelen en afwikkelen van allerlei administratieve zaken. De onder 4.3 gestelde vraag moet dan ook bevestigend worden beantwoord.
4.6. De rechtbank heeft wat onder 4.5 is overwogen niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 19 oktober 2010 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en E.C.R. Schut en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2013.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) P.J.M. Crombach