ECLI:NL:CRVB:2013:BY9280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/6117 WAO + 12/6167 WAO-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en heroverweging WAO-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin zijn verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. Verzoeker had eerder een verzoek ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van het besluit van 26 juli 2010, waarbij zijn WAO-uitkering was ingetrokken. Dit verzoek werd door het Uwv afgewezen, waarna verzoeker een bezwaarschrift indiende tegen deze afwijzing. De rechtbank heeft deze brief echter als een bezwaarschrift tegen het besluit van 10 april 2012 aangemerkt, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door het Uwv.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat verzoeker de juiste procedure had moeten volgen om het Uwv te verzoeken het eerdere besluit te heroverwegen. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding en het verzoek om voorlopige voorziening af. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen gronden waren voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak terecht was gedaan. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 januari 2013, waarbij de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

12/6117 WAO, 12/6167 WAO-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 21 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 november 2012, 12/2056 en 12/2057 (aangevallen uitspraak), en tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2013. Verzoeker is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.
OVERWEGINGEN
1.1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
1.3. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Ook overigens is geen sprake van beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. Verzoeker ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv heeft bij besluit op bezwaar van 26 juli 2010 die WAO-uitkering ingetrokken met ingang van 13 mei 2010. Het daartegen ingestelde beroep is door verzoeker ingetrokken.
2.2. Verzoeker heeft het Uwv verzocht terug te komen van zijn besluit van 26 juli 2010. Aan dat verzoek heeft verzoeker een rapport van 19 oktober 2011 van de Nationale ombudsman ten grondslag gelegd. Bij besluit van 10 april 2012 heeft het Uwv het verzoek afgewezen. Bij brief van 28 juli 2012 heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft deze brief aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het besluit van 10 april 2012 en doorgestuurd aan het Uwv. Bij besluit van 17 september 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 10 april 2012 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Verzoeker heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank zijn brief van 28 juli 2012 ten onrechte heeft aangemerkt als bezwaarschrift tegen het besluit van 10 april 2012 en ter behandeling heeft doorgestuurd aan het Uwv. Naar de mening van verzoeker blijkt uit het rapport van de Nationale ombudsman namelijk dat zijn bezwaar tegen de beëindiging van de WAO-uitkering ten onrechte ongegrond is verklaard en is die brief dan ook een beroep tegen het besluit van 26 juli 2010.
5. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Door de intrekking van het daartegen ingestelde beroep, is het besluit van 26 juli 2010 in rechte onaantastbaar geworden. Anders dan verzoeker lijkt te veronderstellen, was voor hem de enige mogelijkheid om het Uwv het besluit van 26 juli 2010 inhoudelijk te laten heroverwegen het indienen van een verzoek om terug te komen van dat besluit, onder verwijzing naar het rapport van de Nationale ombudsman. Nu verzoeker een dergelijk verzoek op 29 maart 2012 ook heeft gedaan, waarop het Uwv afwijzend heeft beslist bij besluit van 10 april 2012, heeft de rechtbank de brief van 28 juli 2012 van verzoeker terecht aangemerkt als bezwaarschrift tegen het besluit van 10 april 2012 en ter behandeling doorgestuurd aan het Uwv. Verzoeker heeft het Uwv tijdens de bezwaarprocedure tegen het besluit van 10 april 2012 overigens ook niet te kennen gegeven zich met deze gang van zaken niet te kunnen verenigen.
5.2. Uit 5.1 vloeit voort dat de voorzieningenrechter in de aangevallen uitspraak terecht heeft beoordeeld of het Uwv het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 10 april 2012 op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat oordeel is juist. Volstaan wordt met te wijzen naar dat oordeel.
5.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Hieruit volgt dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade dient te worden afgewezen. Onder deze omstandigheden is geen grond aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
-bevestigt de aangevallen uitspraak;
-wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
-wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker
GdJ