ECLI:NL:CRVB:2013:BY9272

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3213 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die samen met zijn partner bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstandsuitkering zien intrekken door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een onderzoek door de Dienst Werk en Inkomen (DWI) naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Tijdens dit onderzoek bleek dat de appellant meer werkzaamheden had verricht dan hij had opgegeven, wat leidde tot de conclusie dat hij de inlichtingenverplichting had geschonden.

De Raad heeft vastgesteld dat de onderzoeksresultaten voldoende grondslag bieden voor het standpunt van het college. De appellant had verklaard dat hij af en toe werkte in een restaurant, maar had nagelaten om de DWI tijdig op de hoogte te stellen van zijn werkuren. De DWI had waarnemingen verricht en vastgesteld dat de appellant op meerdere dagen had gewerkt zonder dit te melden. De Raad oordeelde dat de appellant niet volledig had voldaan aan zijn verplichtingen om informatie te verstrekken over zijn werkzaamheden en inkomsten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond was verklaard. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand over de periode van 30 juli 2010 tot en met 13 september 2010 terecht was, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door de schending van de inlichtingenverplichting. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

11/3213 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2011, 11/145 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 15 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Sietsma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2012. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. van Golberdinge.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant en zijn partner ontvingen vanaf 24 april 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. In het kader van het Project Extra Rechtmatigheid, dat ziet op personen met parttime inkomsten, heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) door de afdeling controle een onderzoek laten verrichten naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In het kader van dit onderzoek is op 21 juli 2010 met appellant een gesprek gevoerd op het kantoor van de DWI. Appellant heeft daarbij onder andere verklaard dat hij af en toe werkzaam is bij restaurant [naam restaurant] (restaurant) in [vestigingsplaats]. Met appellant is afgesproken dat hij, telkens wanneer hij zou gaan werken, de DWI hiervan telefonisch op de hoogte zou stellen. Tevens is afgesproken dat hij zijn werkzaamheden en inkomsten zou vermelden op een daartoe bestemd formulier.
1.2. In de periode van 30 juli 2010 tot en met 6 september 2010 hebben een of meer handhavingspecialisten van de DWI waarnemingen ter plaatse verricht. Zij hebben gezien dat appellant op verschillende data in het restaurant werkzaam was, terwijl hij hiervan geen melding had gemaakt. Appellant heeft op 13 september 2010 ten overstaan van de handhavingspecialisten [F.] en [B.] een verklaring afgelegd. Van de bevindingen van het onderzoek is verslag gedaan in een rapport met als afsluitdatum 14 september 2010. De onderzoeksbevindingen hebben voor het college aanleiding gevormd om bij besluit van 21 oktober 2010 de bijstand van appellant met ingang van 30 juli 2010 in te trekken. Bij besluit van 1 december 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 21 oktober 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft daarbij bestreden dat hij meer heeft gewerkt dan hij heeft opgegeven. Hij heeft, behalve één keer dat hij het was vergeten, steeds gebeld wanneer hij moest werken. Hij verwijst daarbij naar de bellijst, een loonstrook van augustus 2010 en een verklaring van zijn werkgever, welke stukken in het dossier zijn opgenomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het college heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter in beginsel de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. In dit geval gaat het echter om een kortere periode, namelijk de periode van 30 juli 2010 tot en met 13 september 2010, omdat aan appellant met ingang van 14 september 2010 opnieuw bijstand is toegekend.
4.2. De onderzoeksresultaten bieden een toereikende grondslag voor het standpunt van het college dat appellant in de periode van 30 juli 2010 tot en met 13 september 2010 meer werkzaamheden heeft verricht dan hij heeft opgegeven. Het geschil is toegespitst op de werkzaamheden die appellant in de maand augustus 2010 heeft verricht. Volgens appellant heeft hij toen vijf tot zes keer gewerkt. Uit de onder 3 vermelde bellijst waarop appellant zich ter ondersteuning van zijn standpunt mede heeft beroepen, blijkt dat hij op 5, 16, 18, 19 en 23 augustus 2010 telefonisch heeft gemeld dat hij op die dagen zou gaan werken. Naast de vijf data op de bellijst heeft appellant op het door hem ingevulde formulier ook nog opgegeven dat hij op 17 augustus 2010 heeft gewerkt. Volgens de loonstrook van augustus 2010 zou appellant in die maand op 6 dagen in totaal 24 uur hebben gewerkt. Uit de waarnemingen ter plaatse is echter gebleken dat appellant naast de opgegeven data ook nog op 6, 12 en 13 augustus 2010 in het restaurant werkzaam is geweest, zonder dit te hebben gemeld. Dit betekent dat hij meer dagen heeft gewerkt dan hij heeft opgegeven.
4.3. Door het college niet volledig in kennis te stellen van alle dagen waarop hij op geld waardeerbare arbeid heeft verricht, is appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting onvoldoende nagekomen. Nu hij ook naderhand geen duidelijkheid heeft verschaft over de precieze omvang van zijn werkzaamheden en het inkomen dat hij daarmee heeft verdiend, dan wel had kunnen verdienen, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand over de in geding zijnde periode niet kan worden vastgesteld. De bijstand over de periode van 30 juni 2010 tot en met 13 september 2010 is dan ook terecht ingetrokken met toepassing van artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB.
4.4 Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en E.C.R. Schut en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2013.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) P.J.M. Crombach
HD