11/2755 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 30 maart 2011, 10/5505 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
Datum uitspraak 15 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Fischer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door T.A. van den Hoff.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant en zijn echtgenote ontvangen sinds 1 september 1991 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 10 december 2009 heeft het college appellant een maatregel opgelegd, waarbij de bijstand over de maand december 2009 met 5% van de bijstandsnorm (inclusief toeslagen) wordt verlaagd.
1.2. Op 16 december 2009 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 december 2009. Bij brief van 19 maart 2010 heeft appellant het college in gebreke gesteld en verzocht om de verschuldigde dwangsommen te voldoen, indien niet binnen de daarvoor bestemde wettelijke termijn wordt beslist.
1.3. Op 1 april 2010 heeft het college aan de gemachtigde van appellant een besluit gefaxt met als opschrift “CONCEPTBESLUIT”. Bij dit besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Bij brief van 17 september 2010 heeft appellant het college wederom in gebreke gesteld en verzocht om dwangsommen indien het college niet tijdig beslist. Bij brief van 21 september 2010 heeft het college aan appellant meegedeeld dat de zaak op 1 april 2010 is afgedaan. Op 8 oktober 2010 heeft het college een kopie van het op 1 april 2010 gefaxte besluit aan de gemachtigde van appellant gezonden. Bij brief van 16 oktober 2010 heeft de gemachtigde van appellant laten weten dat hij op 1 april 2010 slechts een gefaxt conceptbesluit heeft ontvangen, maar geen besluit. Bij brief van 27 oktober 2010 heeft het college meegedeeld dat in het op 1 april 2010 gefaxte besluit abusievelijk het woord “conceptbesluit” niet is verwijderd, maar dat dit onverlet laat dat op 1 april 2010 een besluit is genomen. Appellant heeft op 20 oktober 2010 beroep ingesteld tegen het besluit van 1 april 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, overwogen dat het college op 1 april 2010 een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep daartegen is niet tijdig ingesteld. Gelet op de omstandigheid dat de aanhef van het besluit “conceptbesluit” vermeldt, hebben appellant en zijn gemachtigde in de veronderstelling kunnen verkeren dat het besluit van 1 april 2010 slechts een conceptbesluit betrof waarna nog een definitief besluit diende te volgen. Als gevolg daarvan kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest ten aanzien van het na afloop van de beroepstermijn instellen van zijn beroep. Voor de door appellant verzochte dwangsommen is geen plaats, nu niet is gebleken dat het college niet binnen twee weken heeft gereageerd op de ingebrekestelling van appellant.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat op 1 april 2010 niet een besluit is bekendgemaakt, maar een ambtelijke notitie aan hem is toegezonden. Dit ambtelijk advies is geen besluit, maar een voorbereidingshandeling om tot een besluit te komen. Omdat het college na de ingebrekestelling van 19 maart 2010 pas op 8 oktober 2010 het besluit heeft bekendgemaakt, is het college dwangsommen verschuldigd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het geschil beperkt zich tot de vraag of het college dwangsommen is verschuldigd.
4.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college op 1 april 2010 een besluit op het bezwaar van appellant heeft genomen. Hoewel boven de aanhef van de op 1 april 2010 gefaxte brief, naar moet worden aangenomen abusievelijk, het woord “conceptbesluit” staat vermeld, blijkt uit de tekst, opbouw en strekking genoegzaam dat het een besluit betreft. Van belang is daarbij dat op pagina twee van het besluit, na enige inhoudelijke overwegingen, wordt geconcludeerd: “Namens burgemeester en wethouders is dan ook op 1 april 2010 besloten om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.” Het besluit voldoet ook overigens aan de vereisten van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Nu het besluit van 1 april 2010 binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling van 19 maart 2010 is genomen en bekendgemaakt, is het college geen dwangsommen verschuldigd.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en E.C.R. Schut en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2013.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) P.J.M. Crombach