ECLI:NL:CRVB:2013:BY9162
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor bedrijfskrediet op grond van het Bbz 2004 wegens niet-levensvatbaarheid van het bedrijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Dordrecht. De appellant, een zelfstandig ondernemer, had op 27 mei 2010 een aanvraag ingediend voor een bedrijfskrediet op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De aanvraag werd afgewezen door het Drechtstedenbestuur op 28 oktober 2010, op basis van een advies van de FBA adviesgroep, dat concludeerde dat het bedrijf van de appellant niet levensvatbaar was. Dit advies was gebaseerd op een analyse van de financiële situatie van het bedrijf, waaruit bleek dat de cashflow onvoldoende was om aan de aflossingsverplichtingen te voldoen en een ondernemersinkomen te genereren.
Na de afwijzing heeft de appellant bezwaar gemaakt en 27 kritiekpunten op het advies van FBA ingediend. Het bestuur verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 26 januari 2011. De rechtbank Dordrecht heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde de appellant aan dat het rapport van FBA onzorgvuldig was en niet goed onderbouwd. De Raad oordeelde echter dat het bestuur gerechtigd was om het advies van FBA te volgen, aangezien het rapport getuigde van een zorgvuldig onderzoek en de motivering overtuigend was. De Raad concludeerde dat de kritiek van de appellant niet op de essentie van het advies betrekking had en dat er geen objectieve gegevens waren overgelegd die de levensvatbaarheid van het bedrijf onderbouwden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van griffier J. de Jong, en werd openbaar uitgesproken op 16 januari 2013.