ECLI:NL:CRVB:2013:BY9162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-7311 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor bedrijfskrediet op grond van het Bbz 2004 wegens niet-levensvatbaarheid van het bedrijf

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Dordrecht. De appellant, een zelfstandig ondernemer, had op 27 mei 2010 een aanvraag ingediend voor een bedrijfskrediet op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De aanvraag werd afgewezen door het Drechtstedenbestuur op 28 oktober 2010, op basis van een advies van de FBA adviesgroep, dat concludeerde dat het bedrijf van de appellant niet levensvatbaar was. Dit advies was gebaseerd op een analyse van de financiële situatie van het bedrijf, waaruit bleek dat de cashflow onvoldoende was om aan de aflossingsverplichtingen te voldoen en een ondernemersinkomen te genereren.

Na de afwijzing heeft de appellant bezwaar gemaakt en 27 kritiekpunten op het advies van FBA ingediend. Het bestuur verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 26 januari 2011. De rechtbank Dordrecht heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde de appellant aan dat het rapport van FBA onzorgvuldig was en niet goed onderbouwd. De Raad oordeelde echter dat het bestuur gerechtigd was om het advies van FBA te volgen, aangezien het rapport getuigde van een zorgvuldig onderzoek en de motivering overtuigend was. De Raad concludeerde dat de kritiek van de appellant niet op de essentie van het advies betrekking had en dat er geen objectieve gegevens waren overgelegd die de levensvatbaarheid van het bedrijf onderbouwden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van griffier J. de Jong, en werd openbaar uitgesproken op 16 januari 2013.

Uitspraak

11/7311 BBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 25 november 2011, 11/180 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
Datum uitspraak 16 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van een gemeenschappelijke regeling oefent het bestuur per 1 januari 2011 de taken en bevoegdheden in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) uit die voorheen door de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder bestuur tevens verstaan deze Bestuurscommissie
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door [B.]. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M. Berkhoudt.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 27 mei 2010 als gevestigd zelfstandige in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) een aanvraag ingediend voor een bedrijfskrediet op grond van het Bbz 2004.
1.2. FBA adviesgroep (FBA) heeft op verzoek van het bestuur op 27 oktober 2010 een advies over deze aanvraag uitgebracht. Dit advies houdt in dat het bedrijf van appellant niet levensvatbaar is, onder meer omdat uit het aflossingsoverzicht blijkt dat de cashflow van het bedrijf van appellant niet voldoende is om een ondernemersinkomen te genereren, de herinvesteringen te realiseren en aan de aflossingsverplichtingen van de Bbz-lening te voldoen.
1.3. Bij besluit van 28 oktober 2010 heeft het bestuur de aanvraag onder verwijzing naar het door FBA uitgebrachte advies afgewezen, op de grond dat het bedrijf van appellant niet levensvatbaar is in de zin van de artikelen 1 en 2 van het Bbz 2004.
1.4. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt, waarbij hij 27 kritiekpunten op het advies van FBA naar voren heeft gebracht. FBA heeft bij brief van 16 november 2010 gereageerd op deze kritiekpunten.
1.5. Bij besluit van 26 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het bestuur het bezwaar tegen het besluit van 28 oktober 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat het rapport van FBA op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en niet goed is onderbouwd. Dit rapport had dan ook niet aan de besluitvorming ten grondslag mogen worden gelegd. Appellant verwijst in dit verband in het bijzonder naar een aan hem gerichte ‘excuusbrief’ van FBA van 14 januari 2011.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor een weergave van de toepasselijke bepalingen van het Bbz 2004 verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. Een bijstandverlenend orgaan is in zaken als hier aan de orde gerechtigd om zich bij zijn besluitvorming te baseren op concrete adviezen van deskundige instanties als FBA. In dit geval is geen situatie aanwezig waarin die regel niet zou opgaan. De door de deskundige gebezigde motivering is overtuigend. Het uitgebrachte rapport getuigt van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. FBA heeft inhoudelijk gereageerd op door appellant naar voren gebrachte 27 punten van kritiek op het advies, zonder daarbij afstand te nemen van de uitkomst van het advies. Die kritiek ziet overigens, zo is ter zitting van de Raad gebleken, met name op de snelle totstandkoming van het advies en het in de ogen van appellant te summier feitelijk onderzoek, maar niet op de essentie van het advies. Appellant heeft geen objectieve gegevens - zoals een deskundig tegenadvies - overgelegd die zijn standpunt ondersteunen dat sprake is van een levensvatbaar bedrijf.
4.3. Uit de ‘excuusbrief’ van FBA van 14 januari 2011 naar aanleiding van de klacht van appellant over - de totstandkoming van - het rapport van 27 oktober 2010 kan, anders dan appellant stelt, niet worden afgeleid dat dit rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen en/of niet deugdelijk is gemotiveerd. In deze brief staat dat het belangrijkste leerpunt van de klacht van appellant is dat FBA in toekomstige rapporten de beoordeling nog beter moet toelichten en onderbouwen, maar dit brengt, gelet op wat onder 4.2 is overwogen, niet mee dat het bestuur het advies van FBA niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J. de Jong
HD