ECLI:NL:CRVB:2013:BY8022

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2681 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van bijstand wegens niet verstrekken van relevante informatie over invalidenuitkering en bankrekening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opschorting van bijstand aan appellante, die sinds 11 november 1996 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de bijstand opgeschort omdat appellante niet had gemeld dat zij een invalidenuitkering uit Portugal ontving en een Portugese bankrekening had. De Svb had appellante herhaaldelijk verzocht om bewijsstukken van deze uitkering, maar appellante had hieraan geen gehoor gegeven.

De rechtbank 's-Gravenhage had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. Appellante stelde in hoger beroep dat de Svb op de hoogte was van haar invalidenuitkering, maar de Raad oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij de Svb tijdig had geïnformeerd over haar financiële situatie. De Raad benadrukte dat de hoogte van de invalidenuitkering en de omvang van de Portugese bankrekening van belang zijn voor het recht op en de hoogte van de aanvullende bijstand. Aangezien appellante in verzuim was om de benodigde informatie te verstrekken, was de Svb bevoegd om de bijstand op te schorten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.C.F. Talman als voorzitter, en de leden C.H. Bangma en E.C.R. Schut, in aanwezigheid van griffier R. Scheffer.

Uitspraak

11/2681 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 maart 2011, 10/8804 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 8 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2012. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving vanaf 11 november 1996 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), ter aanvulling op het onvolledige ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Deze bijstand werd aanvankelijk verstrekt door het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage en naderhand door de Svb.
1.2. Bij brief van 16 april 2010 heeft de Svb appellante bericht dat uit gegevens van de Svb is gebleken dat appellante een pensioen uit Portugal ontvangt en heeft de Svb haar verzocht om vóór 17 mei 2010 bewijsstukken van dit pensioen aan de Svb te sturen. Bij brief van 17 mei 2010 heeft de Svb een herinneringsbrief aan appellante gestuurd en verzocht om de bewijsstukken vóór 1 juni 2010 toe te sturen. Op 19 mei 2010 heeft de Svb een brief van appellante ontvangen met als bijlage een in de Portugese taal gestelde brief van het ‘Centro Nacional de Pensões’ in Portugal van 7 juli 1997. Uit de Nederlandse vertaling van de brief van 7 juli 1997 blijkt dat appellante niet aan de voorwaarden voldoet voor toekenning van een ouderdomspensioen in Portugal.
1.3. Bij brief van 1 juli 2010 heeft de Svb appellante bericht dat in het dossier van appellante een document is gevonden afkomstig van ‘Caixo Geral de Aposentações’ waaruit blijkt dat appellante wel recht heeft op een pensioen uit Portugal. De Svb heeft appellante medegedeeld dat hij deze gegevens zal nagaan en heeft appellante verzocht om vóór 30 juli 2010 informatie over dit pensioen aan de Svb te verstrekken. Op 15 juli 2010 heeft appellante telefonisch aan de Svb medegedeeld dat zij een invalidenuitkering uit Portugal ontvangt op een Portugese bankrekening en dat zij bewijsstukken hiervan aan de Svb zal toesturen.
1.4. Bij besluit van 16 juli 2010 heeft de Svb de betaling van de bijstand aan appellante met ingang van 1 juli 2010 stopgezet. Na bezwaar heeft het college bij besluit van 10 november 2010 (bestreden besluit) de schorsing gehandhaafd. Aan de besluitvorming heeft de Svb, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat hij er niet van op de hoogte was dat appellante een invalidenuitkering uit Portugal ontving en een Portugese bankrekening had en dat hij daarover nog gegevens wil hebben.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de Svb met de onder 1.4 weergegeven besluitvorming heeft beoogd om de bijstand van appellante op te schorten met ingang van 1 juli 2010. De rechtbank heeft voorts overwogen dat appellante gehouden was om op eigen initiatief de Svb te informeren over de invalidenuitkering uit Portugal en de Portugese bankrekening. Omdat appellante dit niet heeft gedaan, was de Svb bevoegd om de bijstand op te schorten.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat de Svb op de hoogte was van de invalidenuitkering uit Portugal. Appellante heeft verwezen naar een brief van ‘Caixo Geral de Aposentações van 18 oktober 1996 met daarop een ontvangststempel van de Svb van 18 februari 1997. Ook heeft appellante aangevoerd dat zij het bestaan van de invalidenuitkering heeft besproken met een medewerker van de Svb kort voordat zij in 1997 65 jaar werd. Volgens appellante mocht zij er dan ook van uit gaan dat de door de Svb verstrekte bijstand voor haar was bestemden dat zij deze mocht behouden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante vanaf het moment dat zij aanvullende bijstand ontving, een invalidenuitkering uit Portugal ontving en een Portugese bankrekening had.
4.2. Het is niet gebleken dat appellante het bijstandverlenend orgaan op de hoogte heeft gesteld van de invalidenuitkering en de Portugese bankrekening. Aan de stelling van appellante dat zij de invalidenuitkering met een medewerker van de Svb heeft besproken, kan in dit kader niet de betekenis worden toegekend die appellante daaraan toegekend wil zien. Bedoeld gesprek heeft immers plaatsgevonden in het kader van het door appellante ontvangen ouderdomspensioen, terwijl de aanvullende bijstand indertijd werd verstrekt door het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage. Om deze laatste reden kan ook aan het poststempel van de Svb op de brief van 18 oktober 1996 niet de betekenis worden toegekend die appellante voor ogen heeft. Ook is niet gebleken dat appellante het bijstandverlenend orgaan nadien op de hoogte heeft gesteld van de invalidenuitkering en de Portugese bankrekening.
4.3. Nu de hoogte van de invalidenuitkering en de omvang van de Portugese bankrekening van belang zijn voor het recht op en de hoogte van de aanvullende bijstand en appellante in verzuim was daarover gegevens te verstrekken, was de Svb bevoegd om de aanvullende bijstand van appellante vanaf 1 juli 2010 op te schorten.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en C.H. Bangma en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) R. Scheffer
QH