ECLI:NL:CRVB:2013:BY8021

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1083 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door onvoldoende verifieerbare informatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, A. te B., had op 8 april 2009 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 25 september 2009 afgewezen, omdat de appellant niet de benodigde informatie had verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen. Het college handhaafde deze afwijzing in een bestreden besluit van 2 juni 2010, waarbij het bezwaar van de appellant ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij tijdig alle benodigde informatie had verstrekt en dat er geen reden was om zijn aanvraag af te wijzen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de appellant niet voldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie, met name over de kasstortingen op zijn bankrekening in de periode van januari tot en met augustus 2009. De Raad heeft vastgesteld dat de door de appellant verstrekte informatie onvoldoende verifieerbaar was en dat hij zijn inlichtingenverplichting niet naar behoren is nagekomen.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de appellant afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

11/1083 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 januari 2011, 10/2253 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak 8 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter zitting van 13 november 2012 aan de orde gesteld. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant en zijn echtgenote hebben op 8 april 2009 een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 25 september 2009 heeft het college de aanvraag afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld omdat appellant, ondanks herhaald verzoek van het college, niet de benodigde informatie heeft verstrekt.
1.2. Bij besluit van 2 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 september 2009 ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd. Het recht op bijstand kan niet worden vastgesteld omdat appellant niet heeft aangetoond hoe hij tijdens en voorafgaand aan de bijstandsaanvraag in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Met name is geen duidelijkheid verschaft over de kasstortingen op zijn bankrekening in de periode van januari 2009 tot en met augustus 2009 tot een bedrag van in totaal € 14.675,--. Daarbij is in het bijzonder in aanmerking genomen dat in de laatste drie maanden voorafgaand aan de afwijzing van de aanvraag telkens een bedrag van € 2.300,-- op de eigen bankrekening is gestort.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij, evenals in beroep, aangevoerd dat hij tijdig alle benodigde informatie heeft verstrekt. Er was geen reden om zijn aanvraag op voormelde gronden af te wijzen. Hij heeft meerdere schuldbekentenissen overgelegd en heeft uitgelegd dat de kasstortingen leningen betroffen die door hem zijn aangewend om oudere leningen af te lossen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard op grond van, samengevat, de volgende overwegingen. Nu appellant een aanvraag om bijstand heeft gedaan ligt het op zijn weg om zodanige inlichtingen te verstrekken dat op basis daarvan een oordeel over het recht op bijstand kan worden gevormd. Hierbij is de financiële situatie van appellant een essentieel gegeven. Gelet op de kasstortingen op zijn bankrekening diende appellant duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop hij voorafgaand aan de aanvraag in zijn levensonderhoud heeft voorzien. De door appellant verstrekte informatie is onvoldoende verifieerbaar en verschaft onvoldoende duidelijkheid om appellant te volgen in zijn stelling dat hij door middel van geldleningen in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Appellant is de op hem rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB niet naar behoren nagekomen met als gevolg dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De aanvraag om bijstand is terecht en op goede gronden afgewezen. De Raad verwijst naar de onderdelen 2.5 tot en met 2.6.4 van de aangevallen uitspraak.
4.2. Appellant heeft in hoger beroep geen andere beroepsgronden aangevoerd dan in beroep. Hij heeft niet aangegeven waarom en op welke onderdelen, de weerlegging van zijn beroepsgronden door de rechtbank niet deugdelijk is. De Raad ziet geen redenen om het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit niet te volgen.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) P.C. de Wit
IJ