ECLI:NL:CRVB:2013:BY7950

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3245 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstandsuitkering en terugwerkende kracht in verband met psychische problematiek

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstandsuitkering aan appellant, die zich op 9 november 2007 heeft gemeld bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft meerdere keren afspraken voor een intake bij de Dienst Werk en Inkomen (DWI) afgezegd, wat hij toeschrijft aan zijn psychische problematiek, waaronder postfobie. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvragen van appellant niet in behandeling genomen, omdat hij niet tijdig de benodigde gegevens heeft aangeleverd. Na een aantal jaren heeft het college uiteindelijk bij besluit van 24 juni 2009 bijstand toegekend met terugwerkende kracht tot 30 maart 2009, maar niet verder dan 5 september 2008, ondanks de psychische klachten van appellant.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvragen ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij aanvoert dat het college ten onrechte geen verdergaand onderzoek heeft laten verrichten naar de invloed van zijn psychische problematiek op zijn afwezigheid bij de gemaakte afspraken. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 8 januari 2013 geoordeeld dat het college terecht geen aanleiding heeft gezien om bijstand toe te kennen met verdergaande terugwerkende kracht dan 5 september 2008. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat het college een verdergaand onderzoek had moeten laten verrichten dan door de bedrijfsarts is gedaan.

De uitspraak benadrukt het belang van de meldingsdatum voor de toekenning van bijstand en de voorwaarden waaronder terugwerkende kracht kan worden verleend. De Raad concludeert dat de psychische problematiek van appellant niet voldoende is om af te wijken van de standaardregel dat bijstand wordt toegekend vanaf de datum van melding.

Uitspraak

11/3245 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2011, 09/5197 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 8 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.G. Tijhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2012. Voor appellant is
mr. Tijhuis verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van Kesteren.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 9 november 2007 heeft appellant zich gemeld bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), waarna hij is doorverwezen naar de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI). Op 14 november 2007 zou bij de DWI een intake plaatsvinden, welke door appellant is afgezegd. Op 8 januari 2008 heeft appellant zich opnieuw gemeld, waarna een afspraak is gemaakt voor een intake op 6 februari 2008 bij de DWI. Ook deze afspraak heeft appellant afgezegd.
1.2. Op 5 september 2008 en 30 oktober 2008 heeft appellant zich wederom gemeld bij de CWI voor een aanvraag om bijstand ingevolge de WWB. Bij besluiten van respectievelijk 13 oktober 2008 en 23 december 2008 heeft het college deze aanvragen niet in behandeling genomen, op de grond dat appellant niet tijdig de benodigde gegevens heeft aangeleverd. Na een melding op 30 maart 2009 heeft appellant nogmaals bijstand aangevraagd ingevolge de WWB, welke aanvraag is afgewezen bij besluit van 6 mei 2009. Het college heeft, na bezwaar van appellant, het besluit van 6 mei 2009 gehandhaafd bij besluit van 26 juni 2009.
1.3. Op 2 juni 2009 heeft appellant zich opnieuw gemeld bij de CWI voor een aanvraag om bijstand ingevolge de WWB. Bij besluit van 24 juni 2009 heeft het college deze aanvraag ingewilligd en appellant met ingang van 30 maart 2009 bijstand toegekend. Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 24 juni 2009 ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft tegen het besluit van 27 oktober 2009 beroep ingesteld. Bij tussenuitspraak van 18 januari 2020 (lees: 2010) heeft de rechtbank geconstateerd dat aan het besluit van 24 juni 2009 een motiveringsgesprek kleeft en het college in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college een nader medisch onderzoek laten verrichten. Bedrijfsarts H. Otto heeft vervolgens op verzoek van het college een rapport uitgebracht. Daarin staat vermeld dat appellant psychische klachten heeft die gepaard gaan met sterk vermijdingsgedrag, waaronder postfobie.
2.1. Op basis van het rapport van de bedrijfsarts heeft het college aanleiding gezien om bij besluit van 24 februari 2010 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant gegrond te verklaren, het besluit van 24 juni 2009 te herzien en appellant met terugwerkende kracht bijstand toe te kennen met ingang van 5 september 2008. Het college heeft aan deze besluitvorming ten grondslag gelegd dat het op basis van het onderzoeksrapport voldoende aannemelijk is dat het niet behandeling nemen van de aanvraag van 5 september 2008 ook veroorzaakt is door de postfobie van appellant.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Artikel 44, eerste lid, van de WWB bepaalt dat indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
5.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 21 december 2010, LJN BO8241) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
5.3. Het college heeft in de conclusie van het rapport van de bedrijfsarts dat appellant lijdt aan een postfobie, een bijzondere omstandigheid gezien om appellant met terugwerkende kracht vanaf 5 september 2008 bijstand toe te kennen. Appellant voert aan dat de psychische problematiek ook van invloed is geweest op het niet verschijnen op de gemaakte afspraken medio januari 2008. Volgens appellant had het college om die reden met verdergaande terugwerkende kracht bijstand moeten toekennen.
5.4. Niet in geschil is dat appellant zich op 9 november 2007 heeft gemeld bij de CWI om bijstand aan te vragen. Ter zitting bij de Raad is geconstateerd dat er bij een dergelijke melding bij de CWI een afspraak wordt gemaakt voor een intake bij de DWI. Deze intake zou plaatsvinden op 14 november 2007. Appellant heeft deze afspraak afgezegd. Op
8 januari 2008 heeft appellant zich opnieuw gemeld, waarna een afspraak is gemaakt voor een intake op 6 februari 2008. Appellant heeft ook deze afspraak afgezegd. Het niet verschijnen op de afspraken kan daarmee niet worden verklaard door de postfobie.
5.5. Appellant stelt voorts dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft laten verrichten naar het effect van de psychische problematiek op het verschijnen op afspraken. In de door appellant ingebrachte rapportages zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat het college een verdergaand onderzoek had moet laten verrichten dan door bedrijfsarts H. Otto is gedaan.
5.6. Uit 5.2 tot en met 5.5 volgt dat het college terecht geen aanleiding heeft gezien om bijstand toe te kennen met verdergaande terugwerkende kracht dan 5 september 2008. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en C.H. Bangma en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) R. Scheffer
QH