ECLI:NL:CRVB:2013:991
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op een ZW-uitkering na herziening van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op een Ziektewet (ZW) uitkering van appellant, die eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving. Appellant had zich op 11 april 2007 ziek gemeld met klachten aan zijn benen en hoofdpijn, waarna hem een ZW-uitkering werd toegekend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde echter dat appellant vanaf 1 oktober 2007 niet meer recht had op deze uitkering, gebaseerd op een medisch onderzoek dat aantoonde dat hij voldoende belastbaar was voor passend werk. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rapportages van de deskundigen, die door de rechtbank waren ingeschakeld, zorgvuldig en consistent waren. De deskundigen concludeerden dat de beperkingen van appellant correct waren weergegeven en dat hij in staat was om de geduide functies te verrichten. Appellant voerde aan dat zijn rug- en psychische klachten ernstiger waren dan door het Uwv was erkend, maar de Raad vond geen aanleiding voor nader onderzoek. De eerdere beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en het recht op uitkeringen. De Raad volgt de conclusies van de deskundigen en de rechtbank, en bevestigt dat appellant per 1 oktober 2007 geen recht meer had op een ZW-uitkering.