ECLI:NL:CRVB:2013:991

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
12-6469 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op een ZW-uitkering na herziening van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op een Ziektewet (ZW) uitkering van appellant, die eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving. Appellant had zich op 11 april 2007 ziek gemeld met klachten aan zijn benen en hoofdpijn, waarna hem een ZW-uitkering werd toegekend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde echter dat appellant vanaf 1 oktober 2007 niet meer recht had op deze uitkering, gebaseerd op een medisch onderzoek dat aantoonde dat hij voldoende belastbaar was voor passend werk. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rapportages van de deskundigen, die door de rechtbank waren ingeschakeld, zorgvuldig en consistent waren. De deskundigen concludeerden dat de beperkingen van appellant correct waren weergegeven en dat hij in staat was om de geduide functies te verrichten. Appellant voerde aan dat zijn rug- en psychische klachten ernstiger waren dan door het Uwv was erkend, maar de Raad vond geen aanleiding voor nader onderzoek. De eerdere beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en het recht op uitkeringen. De Raad volgt de conclusies van de deskundigen en de rechtbank, en bevestigt dat appellant per 1 oktober 2007 geen recht meer had op een ZW-uitkering.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/6469 ZW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
25 oktober 2012, 11-13 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant]te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.J. ten Seldam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 mei 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1. Aan appellant was per 30 maart 2000 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 21 maart 2005 is die uitkering herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Met ingang van die datum is appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2. Appellant heeft zich op 11 april 2007 ziek gemeld met toegenomen klachten aan zijn benen, slecht kunnen lopen en hoofdpijn. Aan appellant is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend per 11 april 2007. Bij onderzoek van appellant in juli 2007 heeft een verzekeringsarts van het Uwv vastgesteld dat appellant voldoende belastbaar was om in het in maart 2005, bij de beoordeling in bezwaar in het kader van de WAO geduide, aangepaste werk te functioneren. Het Uwv heeft daaruit geconcludeerd dat appellant vanaf
1 oktober 2007 geen recht meer had op een ZW-uitkering en heeft dat neergelegd in een besluit van 9 juli 2008.
1.3. Bij besluit van 25 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 juli 2008, onder verwijzing naar een rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van 23 november 2010, ongegrond verklaard.
2.1. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft door twee deskundigen onderzoek laten doen, neuroloog J.W. Stenvers en KNO-arts R.J.J. Versluis, en hen een aantal vragen gesteld over de belastbaarheid van appellant. Neuroloog Stenvers heeft in zijn rapportage op 10 augustus 2011 geantwoord dat de beperkingen van appellant per 1 oktober 2007 op juiste wijze waren weergegeven in de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 23 november 2004 en dat appellant op die datum met de beperkingen conform de FML in staat was de genoemde functies te verrichten. KNO-arts Versluis heeft in een rapportage van 29 december 2011 geconcludeerd dat appellant, wat zijn medisch terrein betrof, belastbaar was conform de FML van 23 november 2004 en in staat was de geduide functies te verrichten.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met inachtneming van de rapporten van de behandelaars van appellant evenals de rapporten van de door de rechtbank benoemde deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat de klachten van appellant niet zijn onderschat dan wel onjuist zijn geïnterpreteerd. De rechtbank heeft verder benadrukt dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Die situatie deed zich hier ten aanzien van beide door de deskundigen uitgebrachte rapportages voor. Hieruit volgde dat appellant in staat was tot het verrichten van zijn arbeid in de zin van één van de in het kader van de WAO-beoordeling als passende arbeid voorgehouden functies.
3.
Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak en meent dat zijn rugklachten en psychische klachten erger zijn dan is onderkend door het Uwv. Appellant is recentelijk geopereerd aan een hernia en is onder behandeling van een psychiater. Appellant heeft de Raad verzocht om nader onderzoek te laten instellen door een neuroloog en een psychiater.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijk kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
De aan de rechtbank uitgebrachte rapporten van de twee deskundigen geven blijk van zorgvuldig onderzoek en zijn overzichtelijk en consistent. Ook anderszins zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven de rapporten niet te volgen. Er is informatie over de psychische gesteldheid van appellant over de jaren 1996 tot en met 1999, waaronder onafhankelijk onderzoek. Door appellant is in hoger beroep informatie ingezonden van een psychiater, waar hij sinds begin 2013 onder behandeling is. De datum in geding is
1 oktober 2007. De door appellant ingediende gegevens doen geen twijfel rijzen over het medisch standpunt met betrekking tot de datum in geding waarover de deskundigen zich hebben uitgelaten.
4.3.
Bij de overwegingen van de rechtbank wordt aangesloten, zowel wat betreft de zorgvuldigheid en volledigheid van het medisch onderzoek als de conclusie van het Uwv dat appellant per 1 oktober 2007 in staat was één van de destijds geduide functies te verrichten en vanaf die datum geen recht meer had op een uitkering op grond van de ZW.
4.4.
Voor nader onderzoek, zoals door appellant gevraagd, is geen aanleiding.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.R. Baas
eh