ECLI:NL:CRVB:2013:960
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag van een militair wegens rijden onder invloed van alcohol en de rechtmatigheid van het ontslagbeleid van de minister
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die als militair werkzaam was bij de Koninklijke Marechaussee (Kmar). Appellant is op 18 september 2010 aangehouden voor rijden onder invloed van alcohol, waarbij een ademanalyse een alcoholwaarde van 655 µg/l aantoonde, wat boven de wettelijk toegestane waarde van 220 µg/l ligt. Op basis van deze gedragingen heeft de minister van Defensie op 14 februari 2011 besloten om appellant met ingang van 1 maart 2011 ontslag te verlenen wegens wangedrag, conform artikel 39 van het Algemeen militair ambtenarenreglement. Het bezwaar van appellant tegen dit ontslag werd door de minister ongegrond verklaard, waarbij de minister het gedrag van appellant als wangedrag buiten de dienst kwalificeerde.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellant aan dat de minister het ontslagbeleid nooit bekend heeft gemaakt, wat volgens hem in strijd is met de rechtszekerheid. Tevens stelde hij dat hem een transactie was aangeboden, wat volgens hem een waarschuwing op zijn plaats had gemaakt. Appellant betoogde dat hij de transactiegrens slechts met 5 µg/l had overschreden, wat in de belangenafweging meegenomen had moeten worden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het ontslagbeleid van de minister niet onredelijk is, gezien de bijzondere positie van de Kmar en de hoge eisen die aan de medewerkers worden gesteld. De Raad concludeerde dat de minister de verweten gedragingen aan appellant mocht toerekenen en dat het organisatiebelang van de Kmar zwaarder mocht wegen dan het belang van appellant. Het hoger beroep van appellant werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.