ECLI:NL:CRVB:2013:958

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
11 juli 2013
Zaaknummer
12-1588 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van een militair wegens rijden onder invloed van alcohol

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een militair die disciplinair ontslag heeft gekregen wegens het rijden onder invloed van alcohol. Appellant, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, was op 18 februari 2011 betrokken bij een verkeersongeluk terwijl hij onder invloed was van alcohol. De politie hield hem aan en de ademanalyse toonde een alcoholwaarde van 560 µg/l aan, wat onder de transactiegrens van het Openbaar Ministerie ligt, maar boven de wettelijk toegestane waarde van 220 µg/l. De minister van Defensie verleende appellant op 19 mei 2011 ontslag wegens wangedrag, wat appellant aanvecht in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de minister een strikt ontslagbeleid hanteert voor Kmar-medewerkers die rijden onder invloed. De minister kwalificeert het gedrag van appellant als wangedrag buiten de dienst, en het veroorzaken van het ongeval wordt gezien als een verzwarende omstandigheid. Appellant stelt dat het beleid niet redelijk is en dat er geen ruimte is voor een individuele belangenafweging. Hij betoogt ook dat het ongeval niet aan hem kan worden toegerekend.

De Raad oordeelt dat het ontslagbeleid van de minister niet onredelijk is, gezien de hoge eisen die aan Kmar-medewerkers worden gesteld. De Raad concludeert dat appellant bewust een risico heeft genomen door onder invloed te rijden, en dat de minister in redelijkheid het belang van de organisatie zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van appellant. Het hoger beroep wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1588 MAW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
15 februari 2012, 11/7954 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.H. ten Wolde, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ten Wolde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.N. Koster en mr. L.M. Ju.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant was als militair aangesteld bij het beroepspersoneel van de Koninklijke Marechaussee (Kmar), laatstelijk in de functie van [naam functie] in de rang van [naam rang] bij de brigade [naam brigade] binnen het district [naam district].
1.1.
Op 18 februari 2011 is appellant als bestuurder van een personenauto tijdens een door hem verrichte inhaalmanoeuvre in botsing gekomen met een andere personenauto. Bij deze botsing is schade veroorzaakt. De politie heeft appellant aangehouden voor het rijden onder invloed van alcohol op grond van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Uit de ademanalyse kwam een alcoholwaarde van 560 µg/l naar voren die onder de transactiegrens van - ten tijde in geding - 570 µg/l van het Openbaar Ministerie (OM) ligt. De voor appellant wettelijk toegestane maximale waarde is 220 µg/l.
1.2.
Bij besluit van 19 mei 2011 is appellant met ingang van 1 juli 2011 wegens wangedrag ontslag verleend op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement.
1.3.
Bij besluit van 1 september 2011 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard. Hij heeft de gedragingen van appellant, te weten het deelnemen aan het verkeer met een alcoholpercentage van 560 µg/l en het veroorzaken van een ongeval, gekwalificeerd als wangedrag buiten de dienst. De minister hanteert een strikt ontslagbeleid bij rijden onder invloed door Kmar-medewerkers. Bij overtreding van artikel 8 van de WVW wordt tot ontslag overgegaan indien het alcoholpercentage zodanig hoog is dat een transactie conform de transactiegrens van het OM niet mogelijk is, danwel indien er sprake is van verzwarende feiten of omstandigheden. Het door appellant veroorzaakte ongeval wordt door de minister gezien als verzwarende omstandigheid.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het in onderhavig geval alleen gaat om dat gedeelte van het beleid dat bepaalt dat er verzwarende omstandigheden moeten zijn om te kunnen komen tot ontslag. Dit gedeelte van het beleid is niet redelijk, omdat daaruit niet blijkt dat er ruimte is voor een individuele belangenafweging. Verder is voor toetsing van dit beleid in onderhavig geval, naast de verzwarende omstandigheden, alleen de transactienorm van het OM bepalend en niet de wettelijk toegestane waarde. Daarnaast is niet komen vast te staan dat appellant het ongeval heeft veroorzaakt. Het ongeval kan appellant in ieder geval niet worden toegerekend. Tot slot merkt appellant op dat in de belangenafweging dient te worden betrokken dat de brigadecommandant en de districtscommandant nog steeds volledig vertrouwen in hem hebben en er geen bezwaar tegen hebben als hij terugkeert in zijn oude team.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uitgangspunt van de minister is dat het plegen van een misdrijf door eigen personeel niet wordt getolereerd. Sinds 2005 hanteert de minister het ontslagbeleid zoals dat is verwoord in 1.3, waarbij - voor zover hier van belang - is bepaald dat er in een geval als dit verzwarende omstandigheden moeten zijn om te kunnen komen tot disciplinair ontslag wegens het rijden onder invloed van alcohol. De Raad acht dit beleid van de minister niet onredelijk en verwijst hierbij naar zijn eerdere uitspraken van 6 maart 2008, LJN BC6827, en 19 april 2012, LJN BW3312. Hierbij is in aanmerking genomen de bijzondere positie van de Kmar als organisatie met politietaken binnen onze samenleving en de hoge eisen die aan de medewerkers worden gesteld wat betreft de betrouwbaarheid en de integriteit.
4.2.
Niet is in geding dat appellant onder invloed van een alcoholwaarde van 560 µg/l betrokken is geweest bij een ongeval met een andere personenauto waarbij schade is veroorzaakt. Aan appellant kan worden toegegeven dat niet kan worden vastgesteld in hoeverre het ongeval is veroorzaakt door (het alcoholgebruik van) appellant. Echter, door met te veel alcohol op achter het stuur plaats te nemen, heeft appellant bewust een risico genomen, aangezien alcoholgebruik een negatieve invloed heeft op de waarneming, concentratie en reactiesnelheid. Een relatie tussen het alcoholgebruik en het ongeval is dan ook bepaald niet denkbeeldig. Eventuele twijfel ligt daarom in de risicosfeer van appellant en de minister behoefde dit niet in het voordeel van appellant uit te laten vallen. De minister heeft het veroorzaken van het ongeval dan ook kunnen aanmerken als een verzwarende omstandigheid.
4.3.
De verweten gedraging kan appellant worden toegerekend en de minister heeft in redelijkheid een zwaarder gewicht mogen toekennen aan het organisatiebelang van de Kmar dan aan het belang van appellant.
4.4.
De minister heeft in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn ontslagbevoegdheid.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.N.A. Bootsma en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S. Aaliouli

HD