ECLI:NL:CRVB:2013:933
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- J.R. Baas
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en recht op Ziektewet-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante A. te B. tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2012. Appellante had een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar deze werd per 7 januari 2009 ingetrokken omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Vervolgens kreeg zij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Op 3 mei 2011 meldde appellante zich ziek met toegenomen klachten en kreeg zij een Ziektewet-uitkering per 3 mei 2011. Een verzekeringsarts van het Uwv concludeerde echter dat appellante per 10 juni 2011 in staat was om een van de eerder geduide functies te vervullen, wat leidde tot het besluit dat zij vanaf die datum geen recht meer had op een ZW-uitkering.
Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing, waarbij werd opgemerkt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante in staat was tot het verrichten van haar arbeid. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat. Ze verwees naar stukken van haar behandelaars die volgens haar een verslechtering van haar gezondheid aantoonden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante in hoger beroep niet met objectieve medische informatie kwam die haar stellingen onderbouwde. De Raad concludeerde dat de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv juist waren en dat er geen nieuwe informatie was die een ander oordeel rechtvaardigde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.