ECLI:NL:CRVB:2013:929
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant na herziening van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving. Appellant had zich op 1 september 2009 ziek gemeld met toegenomen psychische klachten en ontving vanaf die datum een ZW-uitkering. Na een onderzoek op 27 januari 2011 concludeerde een verzekeringsarts van het Uwv dat appellant in een stabiele toestand verkeerde en geen medische belemmeringen meer had om arbeid te verrichten. Op basis hiervan besloot het Uwv dat appellant per 1 februari 2011 geen recht meer had op een ZW-uitkering.
Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Haarlem bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 16 december 2011. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Hij betoogde dat het Uwv de ernst van zijn beperkingen had onderschat, met name de psychische klachten en de recent geconstateerde slaapapneu.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank zorgvuldig had gehandeld en dat de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts juist was. De Raad merkte op dat appellant in hoger beroep voornamelijk herhaalde wat hij eerder had aangevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie was gepresenteerd die zijn situatie op de datum in geding, 1 februari 2011, anders zou kunnen duiden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.