ECLI:NL:CRVB:2013:929

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
12-459 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant na herziening van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving. Appellant had zich op 1 september 2009 ziek gemeld met toegenomen psychische klachten en ontving vanaf die datum een ZW-uitkering. Na een onderzoek op 27 januari 2011 concludeerde een verzekeringsarts van het Uwv dat appellant in een stabiele toestand verkeerde en geen medische belemmeringen meer had om arbeid te verrichten. Op basis hiervan besloot het Uwv dat appellant per 1 februari 2011 geen recht meer had op een ZW-uitkering.

Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Haarlem bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 16 december 2011. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Hij betoogde dat het Uwv de ernst van zijn beperkingen had onderschat, met name de psychische klachten en de recent geconstateerde slaapapneu.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank zorgvuldig had gehandeld en dat de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts juist was. De Raad merkte op dat appellant in hoger beroep voornamelijk herhaalde wat hij eerder had aangevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie was gepresenteerd die zijn situatie op de datum in geding, 1 februari 2011, anders zou kunnen duiden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/459 ZW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
16 december 2011, 11-3004 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1. Aan appellant was een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 19 mei 2008 is die uitkering herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Met ingang van die datum is appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2. Appellant heeft zich op 1 september 2009 ziek gemeld met toegenomen klachten, vooral op het psychische vlak. Aan appellant is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend per 1 september 2009. Bij onderzoek van appellant op 27 januari 2011 heeft een verzekeringsarts van het Uwv vastgesteld dat appellant in een stabiele toestand verkeerde die in essentie niet anders was dan in juni 2008 bij de beoordeling in bezwaar in het kader van de WAO. De conclusie was dat er voor appellant per 1 februari 2011 geen medisch objectiveerbare belemmering meer bestond om arbeid te verrichten. Het Uwv heeft bij besluit van 27 januari 2011 vastgesteld dat appellant vanaf 1 februari 2011 geen recht meer had op een ZW-uitkering.
1.3. Bij besluit van 19 april 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 januari 2011, onder verwijzing naar een rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van 18 april 2011, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, dat zorgvuldig is geweest, de conclusie kon worden getrokken dat appellant in staat was tot het verrichten van zijn arbeid in de zin van één van de in het kader van de WAO-beoordeling als passende arbeid voorgehouden functies.
3.
Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak en meent dat het Uwv de ernst van zijn beperkingen heeft onderschat. Vooral de reeds lang aanwezige psychische klachten evenals de klachten die gevolg zijn van de meer recent geconstateerde slaapapneu zouden volgens hem zwaarder moeten wegen dan het Uwv heeft gewogen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijk kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Wat door appellant in hoger beroep naar voren is gebracht, is in wezen een herhaling van de in eerste aanleg geformuleerde en door de rechtbank beoordeelde beroepsgronden. Mede gelet op de medische informatie die ten grondslag heeft gelegen aan de beoordeling van appellant in het kader van de WAO in 2008, waarbij opgemerkt wordt dat de beperkingen op het gebied van sociaalpersoonlijk functioneren van appellant, zoals die waren neergelegd in de FML, in bezwaar zijn aangescherpt naar aanleiding van de informatie van de toenmalig behandelend psycholoog, is voldoende rekening gehouden met ook toen al bestaande depressieve klachten van appellant. Nadere medische informatie die een ander licht werpt op zijn medische situatie op de datum in geding, 1 februari 2011, is door appellant niet naar voren gebracht.
4.3.
Bij de overwegingen van de rechtbank kan worden aangesloten, zowel wat betreft de zorgvuldigheid en volledigheid van het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts als zijn conclusie dat appellant per 1 februari 2011 in staat was één van de destijds geduide functies te verrichten en vanaf die datum geen recht meer had op een uitkering op grond van de ZW.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.R. Baas
GdJ