ECLI:NL:CRVB:2013:893
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake ontheffing arbeidsverplichtingen op basis van WWB
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante A. te B. tegen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had eerder ontheffing gekregen van haar arbeidsverplichtingen vanwege depressieve klachten. Het college had in 2010 besloten om appellante ontheffing te verlenen voor de periode van 13 juli 2010 tot 13 juli 2012, maar in 2011 werd het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de advisering van Aob Compaz niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellante geen procesbelang meer had bij de beoordeling van het hoger beroep, aangezien de termijn van de ontheffing inmiddels was verstreken en er geen feitelijke betekenis meer was voor een oordeel over de advisering van Aob Compaz. De Raad benadrukte dat voor het aannemen van procesbelang niet alleen een formeel of principieel belang voldoende is, maar dat er daadwerkelijk een resultaat moet zijn dat voor de indiener van betekenis kan zijn. Aangezien de situatie van appellante inmiddels was veranderd en er geen schade was aangetoond, werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en de noodzaak voor een actuele beoordeling van de situatie van de betrokkenen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.