ECLI:NL:CRVB:2013:892
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstandsuitkering wegens niet hoofdverblijf op uitkeringsadres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, A. te B., ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had zijn hoofdverblijf op een uitkeringsadres. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft echter de bijstand van appellant ingetrokken, omdat hij volgens hen niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De Raad heeft vastgesteld dat de onderzoeksbevindingen van het college voldoende feitelijke grondslag bieden voor deze conclusie. Tijdens een huisbezoek op 20 september 2011 werd geconstateerd dat de woning op het uitkeringsadres vrijwel leeg was, met alleen een matras, een deken en enkele verfpotten aanwezig. Appellant voerde aan dat hij zijn woning aan het opknappen was en dat hij daar sliep en zijn maaltijden nuttigde, maar de Raad vond deze stelling ongeloofwaardig gezien het gebrek aan persoonlijke bezittingen en levensmiddelen in de woning. De Raad concludeerde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij niet op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, met M. Sahin als griffier, en vond plaats op 9 juli 2013.