ECLI:NL:CRVB:2013:892

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
12-1774 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens niet hoofdverblijf op uitkeringsadres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, A. te B., ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had zijn hoofdverblijf op een uitkeringsadres. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft echter de bijstand van appellant ingetrokken, omdat hij volgens hen niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De Raad heeft vastgesteld dat de onderzoeksbevindingen van het college voldoende feitelijke grondslag bieden voor deze conclusie. Tijdens een huisbezoek op 20 september 2011 werd geconstateerd dat de woning op het uitkeringsadres vrijwel leeg was, met alleen een matras, een deken en enkele verfpotten aanwezig. Appellant voerde aan dat hij zijn woning aan het opknappen was en dat hij daar sliep en zijn maaltijden nuttigde, maar de Raad vond deze stelling ongeloofwaardig gezien het gebrek aan persoonlijke bezittingen en levensmiddelen in de woning. De Raad concludeerde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij niet op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, met M. Sahin als griffier, en vond plaats op 9 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1774 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2012, 11/5412 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 28 mei 2013, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met ingang van 15 februari 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Tot 26 juli 2010 woonde appellant in bij zijn broer op het adres [adres broer].
1.2.
Sinds 26 juli 2011 huurt appellant zelfstandige woonruimte aan [uitkeringsadres] (uitkeringsadres). Per 1 augustus 2011 staat appellant in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Amsterdam op dit adres ingeschreven met zijn twee kinderen.
1.3. Appellant heeft op 25 juli 2011 een verzoek ingediend om bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het college een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellant. In dat kader hebben medewerkers van de Dienst Werk en Inkomen, afdeling Controle (handhavingspecialisten) onder meer dossieronderzoek verricht, op 20 september 2011 een huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres en appellant verhoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 22 september 2011.
1.4.
Bij besluit van 23 september 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 oktober 2011 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van
20 september 2011 ingetrokken. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat appellant niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres, dat hij, door hiervan geen melding te maken, zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.5.
Bij besluit van 3 november 2011 heeft het college appellant met ingang van 6 oktober 2011 bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat hij ten tijde van belang wel zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Hij sliep in de woning op dat adres en nuttigde er zijn maaltijden. Ook lag er werkkleding van hem in zijn woning. Het feit dat appellant zijn woning aan het opknappen was, is de reden dat de woning ongestoffeerd en ongemeubileerd was. Voorts beschikt appellant niet over voldoende financiële middelen om zijn woning in te richten. Enkel het huisbezoek is onvoldoende om vast te stellen dat appellant geen hoofdverblijf in de woning heeft. Het college had meer onderzoek moeten doen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 20 september 2011, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 23 september 2011, de datum van het intrekkingsbesluit.
4.2.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.3.
De onderzoeksbevindingen bieden een toereikende feitelijke grondslag voor de conclusie dat appellant in de te beoordelen periode niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Tijdens het huisbezoek op 20 september 2010 hebben de handhavingsspecialisten waargenomen dat afgezien van een matras, een deken, een kussen, een tas met poststukken en enkele verfpotten de woning op het uitkeringsadres geheel leeg was. De stelling van appellant dat hij ten tijde in geding zijn woning aan het opknappen was, daar gedurende zeven dagen per week sliep en er ook zijn maaltijden nuttigde, is ongeloofwaardig, gezien de totale afwezigheid van kleding, verzorgingsproducten, toiletpapier, levensmiddelen en gereedschap.
4.4.
Gelet op 4.3 slaagt de beroepsgrond dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht niet.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M. Sahin
sg