ECLI:NL:CRVB:2013:891

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
11-3602 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor medische kosten in het kader van de WWB

In deze zaak heeft appellant, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een bril werd afgewezen. De aanvraag was gedaan op 16 maart 2010, maar het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage heeft deze afgewezen op basis van het beleid neergelegd in het Werkboek WWB. Het college stelde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand, omdat hij aanvullend verzekerd was met een pakket van de middelste klasse, terwijl het beleid vereist dat de verzekering van hetzelfde niveau is als het IZA Cura pakket, dat de hoogste klasse vertegenwoordigt.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. Appellant voerde aan dat er zeer dringende redenen waren voor zijn aanvraag, onder verwijzing naar een verklaring van zijn oogarts. Hij betoogde dat het college het beleid inconsistent had toegepast en dat er in zijn geval rekening gehouden moest worden met zijn individuele omstandigheden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van een acute noodsituatie die bijstand noodzakelijk maakte. De Raad bevestigde dat het beleid van het college, dat aanvullend verzekeren op het niveau van het IZA Cura pakket vereist, als buitenwettelijk begunstigend beleid moet worden gekwalificeerd. Aangezien appellant aanvullend verzekerd was met een pakket van de middelste klasse, was de afwijzing van zijn aanvraag in overeenstemming met het beleid van het college. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag voor bijzondere bijstand af.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/3602 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 mei 2011, 10/5704 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.R. Schenkhuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schenkhuizen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 16 maart 2010 heeft appellant bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de kosten van aanschaf van een bril ten bedrage van € 548,--.
1.2.
Bij besluit van 27 april 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 juli 2010 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan de besluitvorming, samengevat, ten grondslag gelegd dat sprake is van een voorliggende voorziening en dat appellant niet voldoet aan de in het Werkboek WWB neergelegde voorwaarden om voor bijzondere bijstand voor de kosten van een bril in aanmerking te komen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat in zijn geval sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. In dat verband heeft hij, onder verwijzing naar een verklaring van zijn behandelend oogarts van 28 juni 2010, gesteld dat de bril medisch noodzakelijk is. Voorts heeft appellant aangevoerd dat het door het college gevoerde beleid, zoals is opgenomen en vastgelegd in het Werkboek WWB, niet op consistente wijze is toegepast, omdat volgens het Werkboek WWB altijd zorgvuldig naar de individuele omstandigheden gekeken moet worden. Dit impliceert dat in individuele gevallen kan worden afgeweken van het in het Werkboek WWB vastgelegde beleid.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de relevante wettelijke bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Daarvoor dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodzaak is aan de orde als de situatie levensbedreigend is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Wat appellant heeft aangevoerd is geen zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
4.2.
Het college hanteert volgens het Werkboek WWB met betrekking tot het verlenen van bijzondere bijstand voor medische kosten, voor zover hier van belang, het volgende beleid:
“(…) Voor medische kosten die niet vallen in het basispakket geldt dat de aanvrager in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de voorzieningen van het bestaan. Dit houdt bijvoorbeeld in dat men zich voldoende verzekert voor medische kosten. Van mensen wordt verwacht dat zij zich aanvullend verzekeren. Uitgangspunt is dat personen zich verzekeren met een aanvullend pakket vergelijkbaar aan het IZA Cura pakket. (…) Iemand heeft zich voldoende aanvullend verzekerd als:
  • zijn aanvullende verzekering van hetzelfde niveau/klasse is als het IZA Cura pakket. De meeste zorgverzekeringen hebben drie soorten aanvullende verzekeringen. In de praktijk komt het erop neer dat een aanvullende verzekering van de hoogste klasse vergelijkbaar is met het IZA Cura pakket. Een aanvullende verzekering van de laagste of de middelste klasse is niet voldoende;
  • hij een specifieke op zijn medische situatie afgestemde aanvullende verzekering heeft gekozen, rekening houdend met de eigen medische voorgeschiedenis en daaruit voortvloeiende voorzienbare medische kosten. Personen die zich wel voldoende hebben verzekerd (bij IZA of ergens anders) en toch worden geconfronteerd met medische noodzakelijke kosten omdat hun verzekering niet alles vergoedt of dat de kosten hoger zijn dan de vergoeding van hun verzekering, kunnen de meerkosten vergoed krijgen via de bijzondere bijstand (…).”
4.3.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 12 juli 2011, LJN BR2509), moet dit beleid worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit betekent dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als een gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast.
4.4.
Vaststaat dat appellant aanvullend was verzekerd bij Zilveren Kruis Achmea naar een ‘twee sterren pakket’. Tevens staat vast dat dit pakket ten tijde in geding niet van de hoogste, maar van de middelste klasse was. Het college heeft met afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand dan ook in overeenstemming met zijn toen geldende beleid gehandeld. Vergelijk de hiervoor genoemde uitspraak van 12 juli 2011. Uit het Werkboek WWB valt niet af te leiden dat de daarin opgenomen passage dat zorgvuldig naar de individuele omstandigheden moet worden gekeken ertoe strekt dat ook bijzondere bijstand kan worden verstrekt als de betrokkene aanvullend verzekerd is naar een lagere klasse dan het IZA Cura pakket.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M. Sahin
ew