ECLI:NL:CRVB:2013:880

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
8 juli 2013
Zaaknummer
11-4233 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid en de rol van medische beoordelingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, A. te B., had bezwaar gemaakt tegen de weigering van een IVA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts, die had geconcludeerd dat verbetering van de belastbaarheid van appellante mogelijk was door gewichtsreductie. Appellante, die lijdt aan verschillende medische aandoeningen, waaronder artrose en hypertensie, stelde dat haar situatie niet verbeterde en dat zij niet in staat was om af te vallen, ondanks haar inspanningen en bezoeken aan diëtisten.

De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende onderbouwing had gegeven voor zijn inschatting dat de functionele mogelijkheden van appellante konden verbeteren. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij haar beweegpatroon niet kon veranderen en dat zij het voorgestelde behandeltraject nog niet had gevolgd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv appellante terecht had ingeschat voor een WGA-uitkering in plaats van een IVA-uitkering. De uitspraak benadrukt het belang van medische beoordelingen en de noodzaak voor appellanten om adequate behandelingen te volgen om in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/4233 WIA
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 juni 2011, 10/4468 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. ’t Jong, werkzaam bij Stichting De Ombudsman, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 6 december 2012.
Het onderzoek ter zitting heeft op 17 mei 2013 plaatsgevonden. Appellante is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is in haar functie van medewerker werkplekondersteuning uitgevallen met psychische klachten, moeheid en fysieke (luchtweg)klachten. Voorts is appellante bekend met hypertensie, artrose, slaapapneu, hypothyreoïdie. Tijdens de wachttijd is sprake van (toename van) knie- en schouderklachten als gevolg van de artrose en is sprake van een forse gewichtstoename. De knieklachten geven een zeer slechte mobiliteit waardoor ze veel moeite heeft met lopen, staan en vooral traplopen. Zelfstandig begeven buitenshuis gaat moeizaam. Ze loopt met twee krukken.
1.2. Na verzekerings- en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv appellante bij besluit van
13 april 2010 met ingang van 22 februari 2010 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering waarbij een mate van arbeidsongeschiktheid van 100% is vastgesteld.
1.3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat zij van mening is dat aan haar een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) dient te worden toegekend. Haar medische situatie verbetert niet en gaat alleen maar achteruit. Ze maakt steeds meer gebruik van een rolstoel om haar knieën te ontlasten.
1.4. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij rapport van 27 september 2010 vermeld dat verbetering van de belastbaarheid binnen een jaar mogelijk is door een forse gewichtsreductie via een adequate behandeling en begeleiding ten aanzien van het overgewicht. De verwachting is dat een dergelijke behandeling de knieklachten en ook het algemeen functioneren van appellante positief zal beïnvloeden, waardoor de functionele mogelijkheden zullen verbeteren. Een dergelijke adequate behandeling heeft appellante nog niet gevolgd.
1.5. Onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat appellante niet duurzaam beperkt is en daarom niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Bij beslissing op bezwaar van 30 september 2010 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 april 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 4 februari 2009, LJN BH1896, en het door het Uwv in het kader van een IVA-beoordeling gehanteerde Stappenplan, heeft de rechtbank de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts onderschreven dat er op zijn minst een redelijke tot goede verwachting is dat verbetering van de arbeidsbeperkingen in het eerstkomende jaar zal optreden indien een intensieve begeleiding ten behoeve van gewichtsreductie wordt gevolgd.
3. Appellante heeft in hoger beroep, samengevat, herhaald dat zij alles heeft gedaan om af te vallen. De praktijk heeft geleerd dat er geen verbetering van de belastbaarheid valt te verwachten. Zij is meer dan eens bij een diëtiste geweest. De laatste door haar bezochte diëtiste heeft in een brief van 26 maart 2008 te kennen gegeven dat in het eetpatroon van appellante geen aanknopingspunten meer zijn voor gewichtsvermindering. Appellante heeft dan ook al adequate maatregelen genomen, bestaande uit voedings- en beweegadviezen op maat. Van een strikt dieetbeleid bij Stichting Overgewicht valt geen verbetering te verwachten. Bewegen zou nog verbetering kunnen brengen maar de problemen met de knieën als gevolg van artrose staan daaraan in de weg. Bewegen is vrijwel onmogelijk geworden en appellante zit de hele dag in een rolstoel. Voor een operatie aan de knieën komt appellante vanwege de cardiovasculaire problematiek niet in aanmerking, ook niet bij gewichtsreductie.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts. Daarbij is verwezen naar de rapportages van 27 september 2010 en 17 maart 2011 van de bezwaarverzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft in deze rapportages een concrete en deugdelijke afweging over de klachten van appellante gemaakt op grond van de dossierstukken en de informatie uit de behandelend sector. Ook op de in beroep overgelegde informatie, met name de brief van 26 maart 2008 van de diëtiste, is de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 17 maart 2011 ingegaan. Naar aanleiding hiervan heeft hij een voldoende onderbouwing gegeven voor de inschatting dat de functionele mogelijkheden van appellante kunnen worden verbeterd.
4.2.
In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad evenmin aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Appellante heeft haar standpunt in hoger beroep niet met nadere medische gegevens onderbouwd. De bezwaarverzekeringsarts heeft, ingaand op de gronden in hoger beroep, in zijn rapport van 6 december 2012 nogmaals gemotiveerd toegelicht dat het door hem voorgesteld stringent behandeltraject, waarvan hij een voorbeeld heeft gegeven, door appellante nog niet is gevolgd. De door appellante overgelegde brief van 26 maart 2008 van de diëtiste waaruit blijkt dat appellante driemaal de diëtiste heeft bezocht, kan hiermee niet op één lijn gesteld worden, mede gelet op het feit dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar beweegpatroon niet kan veranderen. Uit het voorgaande volgt dat het Uwv appellante terecht met ingang van 22 februari 2010 niet voor een IVA-, maar voor een WGA-uitkering in aanmerking heeft gebracht. Ook overigens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om de beoordeling van het Uwv inzake de belastbaarheid van appellante niet te volgen.
5.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.J. Govaers en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning

JL