ECLI:NL:CRVB:2013:850

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
10-6810 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAJONG-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsbeperkingen

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAJONG-uitkering aan appellante, die op 29 mei 2009 een aanvraag indiende. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De verzekeringsartsen van het Uwv concludeerden dat appellante, geboren in 1990, lijdt aan een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis, maar dat zij met de vastgestelde arbeidsbeperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in staat is om functies te vervullen waarmee zij het minimumloon kan verdienen. Het Uwv had eerder op 16 juli 2009 besloten dat appellante niet als jonggehandicapte werd beschouwd en dus geen uitkering kreeg.

Appellante betwist de diagnose van de verzekeringsartsen en stelt dat zij lijdt aan een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) en Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS). Tijdens de zittingen heeft zij medische rapportages overgelegd ter ondersteuning van haar stellingen. De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De bezwaarverzekeringsarts heeft de FML aangepast, maar concludeert dat appellante, ondanks haar beperkingen, geschikt is voor de geselecteerde functies.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij is vastgesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor een WAJONG-uitkering. De Raad oordeelt dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de conclusies van het Uwv juist zijn. De stellingen van appellante over haar beperkingen worden niet onderbouwd met voldoende medische stukken, waardoor het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
10/6810 Wajong
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
29 oktober 2010, 10/2494 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J.M. van Asten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Asten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om het Uwv te kunnen laten reageren op de door appellante voorafgaand aan de zitting nog aan de Raad toegestuurde medische stukken. Het Uwv heeft deze reactie gegeven. Appellante heeft hierop gereageerd.
Hierna is de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2013. Appellante is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, geboren [in] 1990, heeft op 29 mei 2009 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft geconcludeerd dat bij appellante sprake is van een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis en in verband hiermee arbeidsbeperkingen opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat appellante met deze arbeidsbeperkingen geschikt is om functies te verrichten waarmee ze in staat is om het minimumloon te verdienen. Bij besluit van 16 juli 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante niet als jonggehandicapte in de zin van de Wajong wordt beschouwd, zodat haar geen uitkering op grond van deze wet wordt toegekend.
1.2. Naar aanleiding van het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van
16 juli 2009 heeft bezwaarverzekeringsarts G.C.N. Debie geconcludeerd dat er aanleiding is om de FML aan te passen. Naast de al opgenomen beperkingen in de FML, wordt appellante aangewezen geacht op een vaste structuur/vaste werkwijzen/regelmaat en worden avond- en nachtdiensten niet passend geacht. Uitgaande van deze aangepaste FML heeft bezwaararbeidsdeskundige G.C.M. van Heeswijk andere functies geselecteerd, te weten die van productiemedewerker papier, karton, drukkerij (Sbc-code 111174), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en samensteller metaalwaren (Sbc-code 264140), waarmee appellante het op datum in geding geldende wettelijke minimumloon kan verdienen. Bij besluit van 2 februari 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 juli 2009 ongegrond verklaard omdat appellante per 1 augustus 1998 (lees 2008, haar achttiende verjaardag) voor minder dan 25% arbeidsongeschikt is en daarom niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wajong.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat zij niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Over de stellingen van appellante dat bij haar sprake is van een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) en dat een urenbeperking moet worden aangenomen heeft de rechtbank overwogen dat appellante deze stellingen niet met medische stukken heeft onderbouwd. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien om de conclusie van het Uwv dat appellante, gelet op de geselecteerde functies, geen verlies aan verdiencapacteit heeft, voor onjuist te houden.
3.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv een onjuiste diagnose hebben gesteld en dat uit een rapportage van Orthopedagogen
drs. C. Engbers-Hendriks en drs. M.M. van Duijl-van de Graaf van het
Orthopedagogisch-Psychologisch Onderzoek & Advies SPIL 11 april 2011 (SPIL), blijkt dat wel degelijk sprake is van ASS en daarnaast van een PTSS. Appellante heeft gesteld dat ze niet zelfstandig kan werken en zich niet goed kan concentreren. Daarnaast zijn er volgens appellante meer fysieke beperkingen dan waarvan het Uwv is uitgegaan. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft appellante voorts een rapportage van Werkplein regio Helmond van 1 februari 2012 overgelegd.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Uit de gedingstukken blijkt dat appellante op zestienjarige leeftijd na een crisissituatie in een pleeggezin is opgenomen. In verband hiermee is zij in oktober 2006 en in oktober 2007 psychologisch onderzocht. Blijkens de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen zijn bij de medische beoordeling betrokken de onderzoeksrapportage van GZ-psychologen
N. Boonstra en V. Lunter van 31 oktober 2006 en het rapport van De Viersprong naar aanleiding van het psychologisch onderzoek van appellante op 3 oktober 2007. Het eerstbedoelde rapport geeft blijk van gedragsproblemen bij appellante en bevat het advies dat zij het beste lijkt te functioneren in een duidelijk gestructureerde omgeving. In het onderzoek van De Viersprong wordt geconcludeerd dat gezien de beperkte aanwijzingen voor ASS, hiervan geen sprake is. Wel is volgens deze rapportage sprake van een verstoorde (persoonlijkheids)ontwikkeling en is appellante in zeer beperkte mate in staat om haar impulsen onder controle te krijgen en haar gedrag te reguleren. De bezwaarverzekeringsarts heeft vermeld dat de in het rapport van De Viersprong beschreven problematiek herkenbaar is uit de (hetero)anamnese en de indruk die tijdens de hoorzitting is verkregen. In de rapportage van 16 juli 2012 naar aanleiding van het in hoger beroep overgelegde rapport van SPIL heeft de bezwaarverzekeringsarts het standpunt ingenomen dat het hierin beschreven beeld en de resultaten van dit onderzoek niet passen bij de diagnose ASS en volgens de bezwaarverzekeringsarts in feite de conclusie van De Viersprong dat geen sprake is van ASS, bevestigen. Het in deze rapportage verwoorde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat vraagtekens zijn te plaatsen bij de bevoegdheid van de bij het onderzoek van SPIL betrokken orthopedagogen om als niet-psychiater “complexe psychiatrische problematiek” te diagnosticeren wordt overigens, zoals ter zitting is gebleken, niet door het Uwv gehandhaafd.
4.2.
Belangrijker dan de diagnose die wordt gesteld is welke arbeidsbeperkingen in het concrete geval voor de datum in geding moeten worden aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de rapportage van 16 juli 2012 deugdelijk gemotiveerd dat hetgeen in het rapport van SPIL wordt beschreven over het met de persoonlijkheidsproblematiek van appellante samenhangende gedrag, de onderbouwde conclusies van het psychologische onderzoek uit 2007 van De Viersprong bevestigen en geen aanleiding geeft te komen tot een ander medisch oordeel.
4.3.
De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben zorgvuldig medisch onderzoek verricht. Hetgeen door appellante in hoger beroep naar voren is gebracht geeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de in de FML opgenomen beperkingen in verband met de psychische problematiek van appellante. Dit geldt ook voor haar stelling dat ze in fysiek opzicht meer beperkt moet worden geacht. Het rapport van Werkplein van 1 februari 2012 betreft een cliëntmeting van de gemeente Helmond dat in een ander kader, te weten ter uitvoering van de Wet werk en bijstand is opgemaakt en biedt geen aanknopingspunten om het hiervoor weergegeven medische oordeel van het Uwv voor onjuist te houden.
4.4.
Voor zover appellante in de gronden van beroep de geschiktheid van de geselecteerde functies betwist omdat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, behoeft dit geen nadere bespreking. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in de rapportages van 28 januari 2010 en van 26 januari 2011 deugdelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML, appellante de geselecteerde functies kan verrichten.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.J. Govaers en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning

IJ