ECLI:NL:CRVB:2013:845
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van appellanten om bezwaar in te stellen tijdens mentorschap
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de onbevoegdheid van appellanten om bezwaar in te stellen tegen besluiten van het CIZ. De appellanten, die onder mentorschap stonden, hadden aanvragen ingediend voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De rechtbank Groningen had eerder beslist tot het instellen van bewind en mentorschap, waarbij een mentor was benoemd. De mentor had echter geen machtiging gegeven voor de rechtshandelingen die appellanten wilden verrichten, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van hun bezwaren door het CIZ.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellanten tijdens het mentorschap onbevoegd waren om rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende hun verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. De mentor vertegenwoordigt de appellanten in deze rechtshandelingen, en zonder een machtiging van de mentor konden de appellanten niet zelfstandig bezwaar maken. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd, waarin werd overwogen dat de bezwaren van appellanten terecht niet-ontvankelijk waren verklaard door het CIZ.
De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de mentor en de vereisten voor het indienen van bezwaar door personen die onder mentorschap staan. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing van de rechtbank is gehandhaafd.