ECLI:NL:CRVB:2013:839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
11-5387 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten van het bestaan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, een alleenstaande ouder, had bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een verzoek ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 1.000,-- voor de aanschaf van een televisie, een koelkast, een wasmachine en gordijnen. Het college heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat de kosten voor woninginrichting weliswaar als noodzakelijke kosten van levensonderhoud worden beschouwd, maar niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden zoals vereist door de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor de gevraagde kosten geen lening zou kunnen verkrijgen, bijvoorbeeld bij de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam (GKA). De Raad oordeelt dat de moeilijke financiële situatie van appellante, voortkomend uit haar woonsituatie bij haar ouders, niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt die rechtvaardigt dat bijzondere bijstand wordt verleend. De Raad benadrukt dat kosten voor woninginrichting in beginsel uit het inkomen moeten worden bestreden, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/5387 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 juli 2011, 11/2103 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2013. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. B.A. Veenendaal.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving als alleenstaande ouder bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), welke uitkering per 1 januari 2011 is omgezet in een inkomensvoorziening ingevolge de Wet investeren in jongeren. Bij brief van 30 december 2010 heeft mr. Van der Wal namens appellante het college om € 1.000,-- bijzondere bijstand verzocht voor de aanschaf van een televisie, een koelkast, een wasmachine en gordijnen.
1.2.
Bij besluit van 2 februari 2011 heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 16 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van
2 februari 2011 ongegrond verklaard. Aan deze besluitvorming ligt ten grondslag dat de kosten voor woninginrichting weliswaar worden aangemerkt als algemeen noodzakelijke kosten van levensonderhoud, maar dat ze niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. Appellante had voor deze kosten geld kunnen reserveren nu zij al enige jaren een bijstandsuitkering/inkomensvoorziening ontving. Dat het voor appellante, als alleenstaande ouder, onwenselijk zou zijn om een lening, bijvoorbeeld bij de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam (GKA), af te sluiten is geen bijzondere omstandigheid.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de kosten van woninginrichting volgens vaste rechtspraak van de Raad worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die in beginsel dienen te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening hiervoor is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Tussen partijen is niet in geschil dat deze kosten zich voordoen en noodzakelijk zijn. Appellante is niet gevolgd in haar betoog dat sprake is van bijzondere omstandigheden die toekenning van bijzondere bijstand in afwijking van de hoofdregel rechtvaardigen. Daarbij is meegewogen dat de bijstandsnorm ruimte biedt om te reserveren, ook in de situatie van appellante, en dat zij dit ook vóór de geboorte van haar kind had kunnen doen. Ten aanzien van het beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht is overwogen, dat het college in overeenstemming met zijn beleid heeft gehandeld en dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet maken dat het college daarvan had moeten afwijken.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat wel sprake is van bijzondere omstandigheden. Reserveren vóór de geboorte van haar kind was feitelijk onmogelijk. Appellante woonde in bij haar ouders en kon niet meeverhuizen met haar ouders. Aangezien zij ook niet in de oude woning kon blijven, is appellante buiten haar schuld in een zeer nijpende financiële situatie terechtgekomen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat het hier gaat om kosten die gerekend worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Voor dergelijke kosten wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.2.
Daargelaten of appellante voor de hier bedoelde kosten van huishoudelijke artikelen en woninginrichting niet had kunnen reserveren, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat ze voor die kosten geen lening zou kunnen afsluiten, bijvoorbeeld bij de GKA. Daarbij wordt opgemerkt dat het college bij het besluit van 2 februari 2011 appellante uitdrukkelijk heeft gewezen op de mogelijkheid bij de GKA een lening aan te vragen. De moeilijke verhouding met haar ouders, de daardoor ontstane huisvestingsproblematiek en dat het voor appellante onwenselijk zou zijn om een lening af te sluiten leveren geen bijzondere omstandigheden op als hiervoor bedoeld.
4.3.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013.
(getekend) R.H.M Roelofs
(getekend) B. Rikhof

RB