ECLI:NL:CRVB:2013:818

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
11-4346 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuiskostenvergoeding bij gebreken in huurwoning en gezondheidstoestand betrokkene

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de aanvraag van betrokkene, die lijdt aan CARA-klachten, voor een verhuiskostenvergoeding na een verhuizing van een woning aan [adres 1] naar [adres 2]. Betrokkene had eerder een aanvraag ingediend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten, welke door het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen was afgewezen. Het college stelde dat de verhuizing niet het gevolg was van belemmeringen door de beperking van betrokkene, maar eerder door de slechte staat van de woning.

De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, omdat de verhuizing wel degelijk het gevolg was van de belemmeringen die betrokkene ondervond. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, met de stelling dat de verhuizing niet als een voorziening ingevolge de Wmo kon worden aangemerkt en dat er uitzicht was op opheffing van de gebreken in de woning.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat betrokkene voldoende pogingen heeft ondernomen om de gebreken in de woning te laten verhelpen, maar dat er geen uitzicht was op verbetering binnen een aanvaardbaar tijdsbestek, gezien de gezondheidstoestand van betrokkene. De Raad oordeelde dat het college gehouden was om de gevraagde verhuiskostenvergoeding te verstrekken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene.

Uitspraak

11/4346 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
10 juni 2011, 10/1135 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.B. Bogaart een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2013. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Jans-Rakers. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. L.N. Geerman, kantoorgenoot van mr. Bogaart.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Betrokkene, die CARA-klachten heeft, en zijn vriendin wonen sinds november 2008 in een woning aan [adres 1] te Geleen. Betrokkene heeft op
17 september 2009 een aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ingediend voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. Op 30 oktober 2009 zijn betrokkene en zijn vriendin verhuisd naar [adres 2].
1.2.
Bij besluit van 26 oktober 2009 heeft het college de aanvraag - onder verwijzing naar de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Sittard-Geleen 2009 (Vmo 2009)
- afgewezen omdat betrokkene niet is verhuisd naar een voor hem adequate woning.
1.3.
Bij besluit van 27 mei 2010 is het bezwaar - onder verwijzing naar artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, onderdelen 5 en 6 en artikel 4 van de Wmo - ongegrond verklaard omdat de verhuizing niet het gevolg is van belemmeringen die betrokkene als gevolg van zijn beperking (CARA) bij het gebruik van de woning aan [adres 1] ondervond. De verhuizing is volgens het college het gevolg van de deplorabele staat waarin deze woning verkeerde.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 mei 2010 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 26, tweede lid, van de Wmo vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verhuizing een gevolg was van belemmeringen die betrokkene als gevolg van zijn beperking (CARA) bij het gebruik van de woning aan [adres 1] ondervond. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 28 mei 1999, LJN AA8627, heeft de rechtbank geoordeeld dat betrokkene voldoende heeft ondernomen om de verhuurder te bewegen de gebreken aan deze woning op te heffen en dat niet onomstotelijk kan worden geconcludeerd dat met het oog op de gezondheidstoestand van betrokkene binnen redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek uitzicht was op opheffing van gebreken aan de woning. Voor betrokkene was het medisch noodzakelijk om naar andere woonruimte uit te zien.
3.
Het college heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Kern van het hoger beroep is dat de verhuizing van betrokkene uit de in deplorabele toestand verkerende en voor betrokkene ongeschikte woning aan [adres 1] niet kan worden aangemerkt als een voorziening ingevolge de Wmo en dat bovendien binnen een aanvaardbaar tijdsbestek zicht was op opheffing van de gebreken in deze woning.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Tussen partijen is in geschil de vraag of de rechtbank terecht en op juiste gronden heeft geoordeeld dat het college ten onrechte toekenning van een verhuiskostenvergoeding in verband met verhuizing van de woning aan [adres 1] naar de woning aan [adres 2] heeft geweigerd.
4.3.
De Raad stelt vast dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat betrokkenes
CARA-klachten in de periode dat hij woonde aan [adres 1] zijn toegenomen en dat hij om die reden wilde verhuizen.
4.4.1.
Over de gehoudenheid van het college om een woonvoorziening te verstrekken als de ondervonden problemen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud dan wel het gevolg zijn van de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de daaromtrent geldende wettelijke eisen heeft de Raad in de in 2 genoemde uitspraak overwogen dat het college niet gehouden is een woonvoorziening te verstrekken. Dit beginsel lijdt naar het oordeel van de Raad evenwel uitzondering, als de betrokkene goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder te doen wegnemen en er met het oog op de gezondheidstoestand van betrokkene binnen redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek geen uitzicht was op opheffing van die gebreken. De Raad ziet geen aanleiding deze onder de Wvg tot stand gekomen uitspraak niet van toepassing te achten voor de Wmo.
4.4.2.
Betrokkene heeft de verhuurder van de woning aan [adres 1] met regelmaat verzocht om de gebreken in de woning weg te nemen. Op verzoek van betrokkene hebben een sociaal verpleegkundige van de GGD Zuid Limburg en een medewerker van de gemeente Sittard-Geleen op 21 en 22 juli 2009 een huisbezoek aan [adres 1] gebracht. Blijkens hun rapportages van 30 juli 2009 en 23 juli 2009 was in genoemde woning sprake van een slecht binnenklimaat (waaronder vocht, schimmel en ventilatieproblemen) en bouwtechnische kwaliteitsproblemen.
4.4.3.
Vervolgens heeft de verhuurder weliswaar enige aanpassingen aan de woning gedaan waaronder het aanbrengen van rookmelders en het afdoppen van de reeds afgesloten geiser, maar de problemen in verband met het slechte binnenklimaat en met name de vocht- en schimmelproblemen werden daardoor niet verholpen. Tijdens de zitting van de Raad heeft betrokkene aangegeven dat hij de verhuurder - en na zijn overlijden zijn erfgenamen
- regelmatig maar tevergeefs heeft verzocht om de gebreken in de woning waardoor zijn CARA-klachten toenamen, te verhelpen.
4.4.4.
Nu uit het voorgaande blijkt dat betrokkene regelmatig goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder te doen wegnemen en er met het oog op de gezondheidstoestand van betrokkene binnen redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek geen uitzicht was op opheffing van die gebreken, was het college gehouden om de door betrokkene gevraagde verhuiskostenvergoeding te verstrekken.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.6.
Ter voorlichting van appellant wijst de Raad er op dat het college ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen waarbij aan betrokkene een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 16, aanhef en onder a, van de Vmo 2009 wordt verstrekt.
5.
De Raad veroordeelt het college tot vergoeding van de kosten van betrokkene. Deze worden begroot op € 944,--, voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, op € 46,42 voor reiskosten in hoger beroep en op € 75,12 voor het opvragen van inlichtingen bij de behandelend sector.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het college tot vergoeding aan appellant van de proceskosten tot een bedrag van
in totaal € 1.065,54.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en W.H. Bel en Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) M.R. Schuurman

QH