ECLI:NL:CRVB:2013:811
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- C.W.J. Schoor
- J.S. van der Kolk
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in dienst was als trambestuurder en in mei 2000 arbeidsongeschikt raakte na twee aanrijdingen. Aan appellant was aanvankelijk een uitkering toegekend op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling door verzekeringsarts K. Rammeloo in 2007, werd vastgesteld dat appellant niet meer arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 1 december 2007. Appellant ging hiertegen in bezwaar, waarbij hij stelde dat zijn medische situatie niet was veranderd en dat de uitlooptermijn niet in acht was genomen. De bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige concludeerden dat appellant nog wel geschikt was voor andere functies, wat leidde tot een herziening van zijn uitkering naar 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank Amsterdam oordeelde dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv voldoende was onderbouwd, maar vernietigde het besluit op basis van onvoldoende motivering voor de geschiktheid van appellant voor de functie van productiemedewerker textiel. De rechtbank liet de rechtsgevolgen van het besluit echter in stand op basis van de andere functies waarvoor appellant geschikt werd geacht.
Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij meer medische informatie inbracht. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat appellant geschikt was voor de functies van handmatig inpakker, wikkelaar, en elektronica monteur. De Raad oordeelde dat de functies eenvoudige, routinematige en voorspelbare werkzaamheden bevatten, en dat de voor appellant vastgestelde beperkingen in voldoende mate waren meegenomen in de beoordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 juli 2013.