ECLI:NL:CRVB:2013:764
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R. Kooper
- Rechtspraak.nl
Toekenning van toeslagen en vergoedingen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen en Uitkeringsraad, waarin haar aanvraag voor een toeslag en voorzieningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers (Wubo) werd afgewezen. Appellante, geboren in 1942 in het toenmalig Nederlands-Indië, had in september 2011 een aanvraag ingediend voor een toeslag en periodieke uitkering. In juli 2012 werd zij erkend als burger-oorlogsslachtoffer, maar haar verzoek om vergoeding voor bepaalde medische klachten werd afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en op 27 juni 2013 uitspraak gedaan.
De Raad overwoog dat de long- en gewrichtsklachten van appellante niet in verband staan met haar internering tijdens de Japanse bezetting. Appellante voerde aan dat zij in het kamp blootgesteld was aan schadelijke stoffen en ondervoeding, wat haar klachten zou hebben veroorzaakt. De Raad steunde zijn oordeel op adviezen van geneeskundige experts, die concludeerden dat de klachten constitutioneel en degeneratief van aard zijn en niet het gevolg van de omstandigheden in het kamp. De Raad achtte het bestreden besluit deugdelijk voorbereid en voldoende gemotiveerd, en er waren geen objectieve medische gegevens die de claims van appellante konden onderbouwen.
Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door R. Kooper, met T.A. Meijering als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 27 juni 2013.