ECLI:NL:CRVB:2013:749
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in herziening en terugvordering WW-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar beroepen tegen beslissingen op bezwaar van het Uwv ongegrond zijn verklaard. De rechtbank had eerder besluiten van het Uwv tot herziening van de WW-uitkering van verzoekster en tot terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering en een boete gehandhaafd. Verzoekster heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat zij meent dat er sprake is van een spoedeisend belang.
Tijdens de zitting op 20 juni 2013 heeft het Uwv toegelicht dat de terugvorderingen van € 2.224,35 en € 345,- inmiddels zijn voldaan door verrekening met de WW-uitkering en het vakantiegeld. Verzoekster heeft dit niet betwist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er op basis van de huidige situatie geen spoedeisend belang meer is, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 26 juni 2013 door de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep, G.A.J. van den Hurk, in aanwezigheid van griffier A.C. Oomkens. De beslissing is openbaar uitgesproken.