ECLI:NL:CRVB:2013:725

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
11-4023 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.M. Dezfouli, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2011. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 januari 2013 een tussenuitspraak gedaan waarin het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam is opgedragen om binnen zes weken het gebrek in het besluit van 18 januari 2011 te herstellen. Op 14 februari 2013 heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Appellant heeft op 26 maart 2013 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat het college niet heeft betwist dat aan appellant is tegemoetgekomen, ondanks dat het nieuwe besluit niet volledig aan de bezwaren van appellant voldeed. De Raad heeft vervolgens de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft gemaakt, beoordeeld. De proceskosten zijn begroot op € 944,-- voor zowel het beroep als het hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 1.888,--. Voor vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten is geen grond, omdat niet is gebleken dat appellant tijdig een verzoek heeft gedaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft het college veroordeeld in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.888,--. Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 juni 2013.

Uitspraak

11/4023 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2011, 11/873 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.M. Dezfouli, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Bij brief van 18 december 2012 heeft mr. T.A. van Meer, advocaat, zich als gemachtigde gesteld van appellant.
De Raad heeft op 29 januari 2013 een tussenuitspraak gedaan waarin aan het college is opgedragen om binnen zes weken het gebrek in het besluit van 18 januari 2011 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Het college heeft op 14 februari 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 26 maart 2013 heeft mr.T.A. van Meer namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep.
Het college heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat mr. Van Meer namens appellant het hoger beroep heeft ingetrokken. Hoewel het besluit van 14 februari 2013 niet volledig tegemoet komt aan de bezwaren van appellant, heeft appellant, mede gelet op de tussenuitspraak besloten te berusten in de nieuwe beslissing. Namens appellant wordt verzocht een beslissing te nemen over vergoeding van de door hem gemaakte kosten in bezwaar en proceskosten.
Nu het college niet heeft betwist dat aldus aan appellant is tegemoetgekomen, bestaat aanleiding om het college te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 944,-- in beroep en € 944,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.888,--.Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten bestaat geen grond omdat niet gebleken is dat appellante tijdig een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan, zoals bepaald in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.888,--.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2013.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) P.A.M. Hulsdouw

RH