ECLI:NL:CRVB:2013:724

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
11-7093 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor lactosebeperkt dieet

In deze zaak heeft appellante, A. te B., op 29 september 2010 bijzondere bijstand aangevraagd ingevolge de Wet werk en bijstand voor de (meer)kosten van een lactosebeperkt dieet voor haarzelf en haar drie kinderen. De aanvraag werd afgewezen door het Drechtstedenbestuur, omdat de GGD-arts concludeerde dat er wel een medische noodzaak was voor het dieet, maar dat er geen meerkosten aan verbonden waren. Het bestuur volgde dit advies en verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond.

De rechtbank Dordrecht verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat de GGD-arts's advies niet klopte. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om het advies van de GGD-arts in twijfel te trekken. De Raad bevestigde dat het dieet voor appellante en haar kinderen medisch noodzakelijk was, maar dat dit niet leidde tot extra kosten.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestuur het advies van de GGD-arts mocht volgen. De argumenten van appellante in hoger beroep, waaronder een schrijven van een diëtist, werden niet overtuigend geacht. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van meerkosten en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.H.M. Roelofs als voorzitter en M. Hillen en A.M. Overbeeke als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 25 juni 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/7093 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 1 november 2011, 11/525 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. A. de Raad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 14 mei 2013. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 29 september 2010 bijzondere bijstand aangevraagd ingevolge de Wet werk en bijstand voor de (meer)kosten van een lactosebeperkt dieet ten behoeve van haarzelf en haar drie kinderen. Naar aanleiding van die aanvraag is advies gevraagd aan de GGD Zuid-Holland Zuid (GGD). In zijn rapport van 17 november 2010 is de arts van de GGD ten aanzien van appellante en elk van haar drie kinderen afzonderlijk tot de conclusie gekomen dat er wel een medische noodzaak bestaat voor een lactosebeperkt dieet, maar dat daaraan geen meerkosten zijn verbonden.
1.2.
Bij besluit van 25 november 2010 heeft het bestuur het advies van de GGD-arts gevolgd en de aanvraag van appellante afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 10 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het bestuur het bezwaar tegen het besluit van 25 november 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft daartoe nadere stukken overgelegd en aangevoerd dat die stukken het vorengenoemde advies van de GGD-arts weerspreken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat een lactosebeperkt dieet voor appellante en haar drie kinderen in medisch opzicht als noodzakelijk moet worden aangemerkt. Zij verschillen uitsluitend van mening over het antwoord op de vraag of aan zodanig dieet meerkosten zijn verbonden.
4.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het medisch advies van de GGD-arts van 17 november 2010 op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen dan wel inhoudelijk niet concludent is. Het bestuur mocht dit advies dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag leggen en concluderen dat in dit geval geen meerkosten zijn verbonden aan een lactosebeperkt voedingspatroon.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven. Van belang is dat de GGD-arts, blijkens zijn rapport van 17 november 2010, appellante gezien heeft op zijn spreekuur en kennis heeft genomen van de door haar meegebrachte medische gegevens van haar huisarts. Hij heeft voorts gemotiveerd dat het in het geval van appellante en haar kinderen slechts om een lichte aanpassing van het dagelijkse voedingspatroon gaat. Zo kan het gebruik van
- bijvoorbeeld - sojamelk worden vermeden door in plaats daarvan een kleine hoeveelheid gewone melk te drinken, bij voorkeur over de dag verspreid. Er is dan geen sprake van meerkosten. Van een medisch geïndiceerd dieetvoorschrift is geen sprake. De GGD-arts is voorts van mening dat het dieetvoorschrift van 2 oktober 2008, opgesteld door de diëtist van het Albert Schweitzer Ziekenhuis, in het geheel niet wordt ondersteund door het advies van het Voedingscentrum zoals vervat in de ‘Brochure no 26 Lactose Intolerantie’, waarnaar die diëtist verwijst. Met name het advies ‘Gebruik geen melk en melkproducten’ wordt volgens de GGD-arts heden als achterhaald beschouwd.
4.4.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Volgens het door appellante overgelegde schrijven van 15 november 2011 van de diëtist
A. Rozeboom Bos, in antwoord op vragen van mr. drs De Raad, is wel sprake van meerkosten. Dat standpunt berust echter op de veronderstelde noodzaak voor appellante en haar kinderen om sojamelk te gebruiken. Zoals onder 4.3 is aangegeven is de GGD-arts van mening dat die noodzaak er niet is.
4.5.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en M. Hillen en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2013.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) P.J.M. Crombach

IJ