In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Leeuwarden. De appellanten, die tot en met 30 juni 2005 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hadden een verzoek ingediend om kwijtschelding van een terugvordering van bijstandsuitkeringen. Het college van burgemeester en wethouders van Súdwest Fryslân had dit verzoek afgewezen, met als argument dat de appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden en dat de terugvordering niet in strijd was met de wettelijke schuldsaneringsregeling. De Raad oordeelde dat het college niet op de juiste wijze had gemotiveerd waarom het verzoek om kwijtschelding was afgewezen. De beleidsregels die het college hanteerde, waren niet algemeen verbindend en konden niet als zodanig worden ingeroepen. De Raad vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het college de vrijheid heeft om te besluiten over kwijtschelding. De Raad oordeelde dat de belangen van de appellanten niet zwaarder wogen dan de uitgangspunten van het college dat vorderingen volledig terugbetaald moeten worden en dat fraude niet mag lonen. De proceskosten werden toegewezen aan de appellanten, die in totaal € 1.888,-- aan kosten vergoed kregen.